Wie bepalen er wat jij op je scherm ziet als je internet aan zet? KPN, UPC of Ziggo in Nederland? Google en Facebook wereldwijd? Amerika of misschien China? De VN? Allemaal niet. Internet is opgezet door een gemeenschap van vrijwilligers, voor technische wetenschappers. Naarmate er meer geld in omging, kreeg het bedrijfsleven het meer voor het zeggen. En momenteel proberen overheden de controle te krijgen.
Ook zij hebben echter weinig te zeggen over internet. Ook ontbreken een regering en parlement om internet te besturen. Is internet dan complete anarchie? Een zooitje ongeregeld? Volgens sommigen wel, maar zo erg is het niet. Internet moet zich toch ergens aan de wet houden? Heeft de Nederlandse regering dan toch wat te vertellen? En anders toch zeker wel de Amerikaanse? Internationaal moet er toch iets geregeld zijn tussen landen, bijvoorbeeld via de VN? Eigenlijk nauwelijks, en tot voor kort helemaal niet. Al die machtige partijen en overheden schikken zich naar clubs van vrijwilligers die 'Het Internet' bouwden en in stand houden. We noemen dit 'de internet gemeenschap'.
Oorspronkelijk werd altijd gesproken over 'Het Internet', want het was iets bijzonders dat een heleboel mensen samen in stand hielden. Dat lidwoord is niet onbelangrijk. Eerst ging het lidwoord eraf, later viel ook de hoofdletter weg. Nu is 'internet' zoiets als 'stroom' of 'water'. Je weet niet beter of het is er gewoon, met of zonder draadje, thuis of onderweg, altijd en overal. Als het uitvalt hebben we een megaprobleem, als maatschappij, maar ook thuis voltrekt zich bij een storing niet zelden een ramp.
Dus is het handig om te weten hoe het werkt met internet; wie er verantwoordelijk en (dus) aansprakelijk voor is. Internet is wezenlijk anders dan water- of stroomvoorziening die onder nationale wetgeving vallen; waar de regering en het parlement dus wat over te zeggen hebben. Internet lijkt al wat meer op vliegverkeer dat ook een grensoverschrijdende activiteit is.
Eerste telefonie en 'streaming' muziek
Vóór we dit 'bestuur van internet' beschrijven, komt eerst de technische basis of 'hardware' aan bod. Die levert het bedrijfsleven en heeft daarmee commerciële invloed of macht. Voor internet heb je op de eerste plaats infrastructuur nodig; kabels (vast) en spectrum (mobiel). Genoemde Nederlandse bedrijven als KPN, Ziggo, UPC en vele kleinere aanbieders voorzien je van toegang, tegen betaling. Hun invloed op internet is commercieel. Ze leggen verbindingen en verkopen de capaciteit die je in thuis en mobiel krijgt, dat wil zeggen de snelheid.
Dat is al lang voorhanden. Aardig is dat zowel het Nederlandse telefonienet als de tv-kabel er kwamen door particuliere ondernemingen die lokaal begonnen met graven en kabels leggen. De komst van het telefonienet in Nederland is een boeiend verhaal.
Daar lees je dat de uitvinding van telefonie in de 19e eeuw weliswaar op naam staat van de beroemde Graham Bell, maar dat al eerder een Fransman, een Duitser en een Italiaanse immigrant in Amerika de telefonie min of meer uitvonden en dat tegelijkertijd met Bell ook ene Elisha Gray de uitvinding liet registreren. Zo'n 600 rechtszaken over patentkwesties waren het gevolg. Bell won die.
Grappig is dat Bell de telefoon zag als verbetering van de telegraaf, waarmee tekst werd verzonden. Zeg maar een vroege e-mail. Nu kon je ook muziek verspreiden, dacht Bell. Hij zat er helemaal naast, maar het is leuk hier even aan te denken als je vandaag de dag Spotify of een andere muziekdienst via je mobieltje beluistert.
Nederland kreeg vanaf 1881 telefonie. In de steden door ondernemers aangelegd en vijftien jaar later overgenomen door de overheid en gebundeld in de PTT. Amsterdam en Haarlem werden als eerste steden interlokaal verbonden en in 1895 werd met België de eerste internationale lijn gemaakt. Je kunt over de geschiedenis veel lezen op Telefoonmuseum.com.
Afrika en Amsterdam
Later werden continenten verbonden met kabels op de zeebodem. Er is een gigantisch systeem van onderzeese kabels ontstaan met een industrie van kabelleggers. Guur werk op de barre zee met hoogstaande technologie. Een interactieve kaart laat de actuele bekabeling zien. Aan de Nederlandse kust landen de nodige belangrijke kabels, voornamelijk in Noord-Holland ter hoogte van Alkmaar, Beverwijk en Zandvoort, maar ook in Groningen en Katwijk.
Tussen 2010 en 2012 worden veruit de meeste kabels naar Afrika getrokken. Een belangrijk signaal voor de verwachte economische groei aldaar. (Ook een belangrijk signaal voor beleggers!) De eigenaren van die lange afstand kabels zijn vaak internationale consortia, zoals van de belangrijke Tat-14 die de VS en Europa verbindt. KPN is mede-eigenaar, met vele anderen. Ze beslissen samen dat internet nu ook Afrika zal ontsluiten, een invloed van de markt.
KPN - toen PTT - is net als veel telecombedrijven in andere landen een jaar of twintig geleden eerst verzelfstandigd en later geprivatiseerd. Daarmee gingen kosten flink omlaag en investeringen omhoog. Eén nadeel: op de beurs draait alles om aandeelhouderswaarde. Gedurende de internethype eind 20e eeuw begonnen enkele bedrijven, zoals KPNQwest, uit alle macht kabels te leggen om daarmee een hele hoge waarde op de beurs te krijgen.
Dat liep faliekant mis omdat al die kabels bij lange na niet gevuld konden worden met internetverkeer. Kabels werden, zeg maar, op de groei gekocht. Partijen die investeren in kabels zijn traditioneel juist op de lange termijn gericht, want terugverdienen vergt een lange periode. Gelukkig is er wel concurrentie in kabelaanbod. Die komt er nu ook in Afrika zodat snel internet er betaalbaar kan worden. Afrikanen komen overigens mobiel online, in de landen zelf is weinig infrastructuur.
Al dat internetverkeer over die kabels tussen nationale netten wordt gestuurd en uitgewisseld via Internet Exchanges. De grootste daarvan in Europa is die van Amsterdam, de Ams-IX. Inmiddels zijn er ook knooppunten in een aantal andere steden: Groningen, Enschede en Den Haag. Ams-Ix is zo groot dat ook opkomende internetaanbieders uit het Midden-Oosten en Afrika er nu aansluiting zoeken om juist daar hun internationale verkeer uit te wisselen, bijvoorbeeld e-mail, en binnen te halen, bijvoorbeeld YouTube video.
Nederland spreekt een woordje mee op internet. Want ook de wetenschappelijke netwerken en infrastructuren mogen niet onvermeld blijven. Die behoren tot de beste van de wereld. Het internationaal vermaarde Nederlandse Surfnet is in Europa met spraakmakende projecten altijd een voorloper geweest qua capaciteit en snelheid.
TV-kabel werd gedoogd
Ondertussen kwam er een tweede infrastructuur van lokale kabelaansluitingen. In Nederland en België is deze het meest uitgebreid van de hele wereld. De tv-kabel (centrale-antennesystemen of CAI) maakte eind jaren zestig een opgang, ook al lokaal door ondernemende vrijwilligers opgezet. Deze tv-kabelnetten waren aanvankelijk zelfs illegaal, maar de aanleg werd gedoogd. Het plan voor een nationaal tv-kabelnet door Casema van PTT (KPN) samen met de omroepen werd door de Tweede Kamer verworpen. Dus groeiden lokale netten door die later, vaak voor goed geld, overgingen van gemeenten in private handen. Deze tweede vaste infrastructuur naast het kopernet van KPN is nu grotendeels in buitenlandse handen van UPC en Ziggo.
Boeiend is dat nu ook een derde infrastructuur van glasvezel, die de beide andere overtreft in capaciteit en snelheid, door particulier ondernemerschap tot stand komt. De initiatiefnemer Reggefiber, opgezet door de familie Wessels van de gelijknamige aannemer (Volker-)Wessels, legt lokale netten aan zodra met een gemeente - meestal via een groep enthousiaste vrijwilligers - overeenstemming is bereikt over aansluiting van een groot deel van de woningen. KPN nam een groot belang in Reggefiber omdat de capaciteit van het kopernet van KPN eerder uitgeput raakt dan de jongere coax-netten van de tv-kabelaars. Glas zal dat koper gaan vervangen.
Momenteel kun je over de tv-kabel sneller internet ontsluiten dan via de telefoonlijn, mede dankzij modem- en communicatiestandaarden die worden bedacht om sneller data te versturen. Op de kabel is momenteel Docsis 3 de snelste standaard en op de telefoonlijn VDSL. Dat is software vervat in kastjes (modems). Dat laatste is de opvolger van (A)DSL voor snel internet, toegeschreven aan Amerikaanse onderzoekers van Bellcore en de Amerikaan John Cioffi als de 'vader van ADSL'.
Internet door de lucht
Voor draadloos internet is die software nog belangrijker want de radiogolven voor distributie van signalen (tv, radio) en voor communicatie (telefonie en internet) zijn gewoon voorhanden en hoef je niet aan te leggen zoals kabelnetten. Je moet wel een netwerk bouwen van stations voor overdracht maar dat is een stuk goekoper dan het ontsluiten van iedere woning en ieder bedrijf met een kabel.
Europa heeft met telecommunicatie altijd goed meegedaan, bijvoorbeeld met de prachtige standaarden GSM en SMS. Voor mobiel internet was de dataoverdracht van GSM ('GPRS' geheten) veel te langzaam en dat hadden aanbieders te laat door. De komst van mobiel breedband internet duurde in Europa zo lang dat Azië en Amerika voorop liepen om de techniek te standaardiseren met de standaard CDMA, en onze variant UMTS dat in steeds snellere varianten is doorontwikkeld.
Nieuw is de volgende stap LTE of 4G. Long Term Evolution zal onder meer door Tele2 en UPC/Ziggo geëxploiteerd worden en moet draadloos snelheden mogelijk maken zoals we via de tv-kabel en VDSL met vast internet gewend zijn. Het is spannend wat dat wordt, al loopt het uitrollen ervan over de hele wereld wat vertraging op als gevolg van de crisis en daling van winsten van telecombedrijven.
De frequenties voor radioverbindingen,zijn vaak eigendom van overheden, die ze aan marktpartijen verkopen. Dat gebeurde enkele keren via veilingen - ondermeer voor UMTS - die fors geld opleverden voor de staatskassen in veel landen. Nederland verkocht oorspronkelijk vijf UMTS-licenties en kreeg dus ook vijf netten. Echter, Orange (naar T-Mobile) en Telfort (naar KPN) vielen af, zodat KPN, Vodafone en T-Mobile overbleven. In veel landen is het aantal aanbieders en daarmee de concurrentie verminderd.
Zowel vast als mobiel waren er veel wederverkopers ofwel internet service providers (zoals Wanadoo) en MVNO's (Mobile Virtual Network Operators, zoals Debitel) die de eigenlijke abonnementen verkochten. Dat is de laatste jaren behoorlijk minder geworden omdat de eigenaren van de infrastructuren ('telco's) deze bedrijven hebben opgekocht. In Nederland deed KPN dat vooral, recent nog door het opkopen van de serviceproviders of aanbieders van abonnementen die actief zijn op de glasvezelkabels. Zo verdwijnt deze tussenhandel grotendeels. Op de tv-kabel waren er nimmer service providers, want de kabel mocht wettelijk gesloten blijven. UPC en Ziggo hoefden geen derden toe te staan.
Een volgende infrastructuur is ook draadloos, via de satelliet. Voor internet is die tot nu toe van weinig betekenis geweest maar wellicht dat met de nieuwste technologie er een doorbraak kan komen. Europese satellietaanbieder Astra wil probeen een groter deel van de markt voor internettoegang naar zich toe te trekken.
Bovendien moeten we in dit geheel van 'hardware' voor internet niet de computerparken vergeten waarop de websites en databanken achter die websites staan. Dit heet de 'hosting' van internet, een ook snel groeiende internationale bedrijfstak. In Nederland is de DHPA de vertegenwoordiger en enkele Nederlandse spelers zijn internationaal groot.
Bellheads en Netheads
De Opta is de belangrijkste instantie voor regelgeving voor internet in Nederland, met voorbereiding van wetgeving en toezicht op een eerlijk speelveld van het aanbod. Denk dan aan beperking van de macht van dominante partijen (nu enkel KPN) en transparantie in voorwaarden door aanbieders. Ook houdt Opta toezicht op de illegale verspreiding van spyware en spam door Nederlandse partijen. Opta valt nu onder Economische Zaken en heeft van doen met het Nederlandse parlement maar nog meer met de Europese Commissie. Veel regelgeving komt uit Brussel, reden voor de Opta om via de organisatie Berec met de toezichthouders van de 27 EU-landen de regels en het toezicht af te stemmen.
Een belangrijk punt dat momenteel speelt is de netneutraliteit: regelgeving die garandeert dat iedere aanbieder klanten op het internet kan bereiken zonder om concurrentieredenen te worden gedwarsboomd. Of andersom: om te voorkomen dat de telco's hun eigen diensten bevoordelen ten opzichte van die van derden. Concreet gaat het er dan om dat de telco´s hun inkomsten mislopen vanwege bellen en sms'en over internet. .
Hetzelfde speelt in verhevigde mate ook in de Verenigde Staten , met daar de FCC en FTC als regelgevers, equivalenten van de Opta en NMa (toezichthouder op alle concurrentie) bij ons. Daar werd de afgelopen tien jaar een principiëlere strijd gevoerd tussen wat traditioneel 'bellheads' en 'netheads' worden genoemd. Degenen die de belangen van de telecomaanbieders behartigen (Bellheads) tegenover degenen die een vrij internet voor ogen hebben ('Netheads').
Hoe zit dat precies? Economisch is internet zo ingericht dat we een maandelijks bedrag betalen om toegang te krijgen tot alle diensten op internet, die veelal 'gratis' zijn. In de praktijk betekent dit dat we zelden abonnementen betalen en dat aanbieders met reclame geld proberen te verdienen. .
De Bellheads hebben soms moeite met dit model van 'gratis' toegang tot klanten voor dienstenaanbieders als Google, Microsoft en Skype via hun verbindingen). 'Netheads' op hun beurt liepen te hoop toen telecombedrijven zich steeds meer met de inhoud van de doorgifte van het internet wilde bemoeien en later ook hun eigen diensten wilden bevoordelen.
World wide web of Small Apple Web?
Bedrijven met websites en applicaties maken daarvan gebruik om ons te bereiken. Hen betalen we niet direct in geld. Hun diensten staan op computers. Dit noemen we 'hosting'. De aanbieders van hosting kopen verbindingen over lange afstand in zodat die diensten (websites en apps) bereikbaar zijn. De aanbieders van diensten tuigen zelf een 'infrastructuur' op van serverparken met verbindingen ertussen of ze kopen dat in. Dan betalen ze daarvoor een maandelijks bedrag. Hun kosten worden meestal terugverdiend met reclame.
Die websites en apps moeten gemaakt worden en daar is ook een hele industrie van internetbureaus van ontstaan. Net als je voor de verkoop van reclame een snel groeiende markt zag komen. Maar al deze partijen hebben over internet en het bestuur weinig tot niets te zeggen. Ze moeten zich aanpassen aan de standaarden ofwel technische normen die elders worden bedacht door technici.
Met de komst van de speciale toestellen voor mobiel internet zoals iPhone, Blackberry, Android-toestellen ging het model van 'vrije' toegang tot diensten via het World Wide Web deels verloren. Er kwamen applicaties ('apps') die moesten voldoen aan de besturingen van de telefoon en onderworpen zijn aan de goedkeuring van Apple en Blackberry (Rim).
Met de komst van HTML-5 waardoor je op het 'open World Wide Web' veel beter diensten kunt programmeren, kan dat deels worden teruggedraaid. Voor browsers met HTML-5 kun je op veel verschillende soorten apparaten mooie diensten in één keer maken. Dat HTML-5 is een standaard van het World wide web consortium (W3C) dat veel goed werk verricht om ons steeds beter te laten surfen, welke browser je ook gebruikt De Benelux-organisatie die in 7 punten haar belang uiteen zet, is eigenlijk onbekend.
Wiskundecentrum de bakermat
W3C Benelux is ondergebracht bij het CWI of Centrum voor Wiskunde en Informatica. Dit onderdeel van de Universiteit van Amsterdam is vanouds het belangrijkste geweest voor de technische ontwikkeling van het internet in Nederland. Daar, in de kleine oude kantoren op het Science Park, werd de eerste internetverbinding tussen Europa en de VS tot stand gebracht. Want de geschiedenis van internet gaat terug tot de jaren zestig van de vorige eeuw (aardig overzicht) en begon formeel in 1982 met het aannemen van een standaard uit vele protocollen voor uitwisseling van data tussen computers; TCP/IP.
Dus toen Xs4all in 1993 voor het eerst toegang tot internet aan het publiek ging aanbieden was de Nederlandse internetgeschiedenis al een poosje bezig. Om precies te zijn begon internet in Nederland op 17 november 1988 met ene Piet Beertema. Hij ontving een e-mail met de bevestiging dat het CWI als eerste instelling buiten de Verenigde Staten toegang kreeg tot NSFnet, net als Arpanet een voorloper van het huidige internet. (Hier onze internetpiet aan het woord:
Bang voor de Russen
Internet hebben we dus te danken aan de wetenschap, maar ook aan angst bij Defensie in de Verenigde Staten. Er moest een netwerk komen dat niet kwetsbaar was voor de lange afstandraketten van de Sovjet-Unie. Als bij internet een knooppunt plat gaat door zo'n raket, dan blijft de rest van het netwerk gewoon draaien . Bovendien is het internet van niemand. Elke partij kan aansluiten als hij zich aan de regels houdt. Gedragsregels zijn er in principe niet, louter technische voorwaarden.
Deze worden bewaakt en uitgebreid door de IETF. Dat staat voor The Internet Engineering Task Force, met een prachtige doelstelling: "Het internet beter te laten werken." Dat wordt ook waargemaakt want op acht gebieden hebben vooral technici het voor het zeggen, die voortdurend bezig zijn met verbeteringen aan dat alsmaar uitdijende internet. Wel zien we aan de functies van de gekozen chefs van die acht gebieden (samen de IESG vormend) dat het bedrijfsleven meer invloed krijgt ten koste van de vertegenwoordigers uit de wetenschap. De beslissingen voor nieuwe standaarden worden echter genomen door een vergadering waarin eensgezindheid wordt nagestreefd. Het standaardisatieproces gaat immers uit van technische superioriteit maar ook van eenvoud van begrip en documentatie en bovenal 'openheid en eerlijkheid'. De technische drempel voor toetreding tot internet moet laag blijven, ook al wordt technologie steeds complexer. Ook moeten standaarden zo open blijven dat niet bepaalde leveranciers worden bevoordeeld en/of apparatuur of software duur wordt.
Iets van een hoofdbestuur
Uit de gelederen van de IETF wordt een Internet Architecture Board (IAB) gekozen. Dit bestuur ziet erop toe dat het geheel van standaarden van de IETF een logisch geheel vormt en daarmee ook het internet stabiel blijft. Deze IAB werkt volgens een charter met democratische regels.
Belangrijker nog is de Internet Society (Isoc), een organisatie die zo veel mogelijk beleid voor internet probeert vorm te geven in internationaal verband. Ook dit is echter een club van vrijwilligers, vaak wel professionals maar uit de wetenschap en het bedrijfsleven. De Isoc heeft de Internet Principles opgesteld die de moeite van het lezen waard zijn.
Isoc werkt nu aan een groot internationaal project om scenario's te bedenken voor internet over tien jaar. Ook voorlichting en onderwijs behoren tot de taken van de Isoc, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden. In het bestuur zit de Nederlander Bert Wijnen.
Vanuit de Isoc worden de IETF en IAB aangestuurd, voor zover mogelijk en nodig. Ook deze Isoc bestaat uit vrijwilligers die het belangrijk vinden om een bijdrage te leveren. Isoc is per land georganiseerd in Nederland als Isoc.nl.
'Ministerie van Internet'
De IAB stuurt behalve de IETF ook de Internet Research Task Force (IRTF) aan. Die is verantwoordelijk voor onderzoek naar betere internettechnologie vooral gericht op de lange termijn. In verschillende groepen wordt gewerkt aan betere en veiliger technologie, bijvoorbeeld om onderling bestanden uit te wisselen, P2P.
Dus als het om macht zou gaan is de Isoc de Europese Commissie, de IAB de regering en de IETF het Ministerie van Internet. Dan heb je nog een uitvoerende organisatie, een soort Rijkswaterstaat. Dat is de Internet Assigned Numbers Authority of Iana. Dit voert technisch-administratieve taken uit zodat het internet blijft draaien. De Europese organisatie hiervoor heet Ripe-NCC en is gevestigd in Amsterdam. Genoemde Bert Wijnen werkt er.
De Iana begon ooit met één man, de legendarische Jon Postel, een echte betawetenschapper met een grote baard, toegewijd en zeer deskundig. Eigenlijk kon dat beheer van internet natuurlijk niet stoelen op één individu, maar de hele internetgemeenschap is van de grond af aan gebouwd op vertrouwen en technisch vernuft. En iedereen die iets met intenret van doen had sprak met groot respect over deze man.
Belangrijke Nederlanders
Over de Iana komen we in een ander artikel in deze serie te spreken in het interview met Olaf Kolkman, die vier jaar lang voorzitter was van dat hoogste technische orgaan IAB. Dat Nederlands zo'n hoge positie had met internet beseft hier vrijwel niemand. Kolkman is de eerste om dat te bagatelliseren want in het internetbestuur gaat het niet om hiërarchie, de baas spelen, maar om verdiensten ofwel meritocratie.
Nederland heeft vooral in de persoon van Erik Huizer veel betekend in de opbouw van internet. Hij was bestuurslid van zowel de IETF, IRTF als de IAB en vervulde en vervult nog tal van functies nationaal en internationaal. Dat het overgrote deel van de Nederlanders nog nooit van Huizer heeft gehoord zegt meer over Nederland dan over Huizer, die een enorme staat van dienst heeft. Een voetbalcoach met een grote mond of een derderangs parlementslid met een mal voorstel vinden we al snel boeiender dan een man die internet hielp bouwen.
Erik heeft de nodige keren aan een belangrijke RFC meegewerkt of 'Request for Proposal'. Zo'n RFC is min of meer het wetsvoorstel voor een nieuwe internetstandaard die vervolgens ook wet wordt. Er is een nummer aan geplakt. De IETF en IAB kennen een heel proces om tot zo'n nieuwe norm te komen.
Voeten van bedrijven tussen de deur
De IETF is van oorsprong typisch een orgaan van de 'internetgemeenschap', het geheel van technici die debatteren en voorstellen maken om het internet te verbeteren. Internetbestuur en -beheer zijn echter al lang geen 'feestje van vrijwilligers' meer. Het bedrijfsleven kreeg een steeds grotere vinger in de pap, omdat het de spullen (netwerkapparatuur zoals routers en modems) en software moet bouwen of verbindingen levert. Bovenal spelen veiligheidseisen een steeds groter rol omdat criminelen internet hebben ontdekt als een geweldige bron van inkomsten, waarbij ze bovendien op afstand kunnen blijven.
De belangen rond internet zijn dus heel groot geworden. Bij de IAB is nu een Amerikaanse baas van Microsoft de voorzitter, bij de IETF een man met een beveiligingsbedrijf en bij de IRTF een Finse onderzoekschef van Nokia. Ze hebben hun sporen wel verdiend in het besturen van internet, maar komen van bedrijven. Genoemde Erik Huizer is momenteel behalve professor in deeltijd ook directeur bij TNO, dat veel werk doet voor KPN en andere bedrijven.
Dus oorspronkelijk was 'de internetgemeenschap' de bewaker van internet, en het bedrijfsleven heeft meer en meer invloed gekregen. Daarop volgden steeds meer overheden die invloed eisten en kregen. Ze vonden het internet te belangrijk om over te laten aan louter technici en bedrijven. Vooral in regelgeving willen overheden een steeds dikkere vinger in de pap hebben. En steeds meer landen vonden het onjuist dat de Verenigde Staten het meest te vertellen hadden over internet.
Opdringerige overheden
Want formeel kunnen de Verenigde Staten ervoor zorgen dat de domeinen van China of willekeurig welk ander land niet meer bereikbaar zijn. Tot nu toe gaat het allemaal redelijk goed en in harmonie maar de VS besloot al om 'vrije toegang tot internet' tot buitenlandse politiek te verheffen. Nederland sloot zich daar recent bij aan met geld voor een 'apart internet' waarop nare regimes hun eigen burgers niet kunnen bespioneren. Wat dat betekent voor het internetbeheer valt te bezien.
Tegelijkertijd proberen overheden internet meer in te kapselen, vooral met de uitbreiding van de mogelijkheden om te onwelgevallige uitingen en handelingen te filteren en/of te bestraffen. Zo spelen er zaken over auteursrecht zoals het downloadverbod en het ACTA-verdrag. De strijd om controle wordt steeds heviger. Providers moeten meewerken aan wetten, de internetgemeenschap beziet het met gemengde gevoelens.
Internationaal is er nu een Internet Governance Forum waarin vertegenwoordigers van overheden en regeringen overleggen over internet. Er zijn weer allerhande onderafdelingen zoals EuroDig voor Europa die is verbonden met de Raad van Europa. In Nederland is het overheidsoverleg over internet onder de naam NL IGF opgericht door drie partners: allereerst het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I), bijgestaan door de opbouwclub voor elektronische handel en samenleving ECP-EPN en de SIDN.
Dat laatste staat voor Stichting Internet Domein Registratie, de club van het internetbedrijfsleven en technici die sinds 1996 verantwoordelijk is voor het uitgeven van .nl domeinnamen en die alles daar omheen regelt. Dit deel van het internetbestuur is in Nederland het meest zichtbaar vanwege de miljoenen domeinnamen waar velen mee te maken hebben. Dat geldt ook voor het internationale equivalent dat over domeinnamen gaat, de Icann (Internet Corporation for Assigned Names and Numbers). In de Icann komen techniek/wetenschap, overheden en bedrijfsleven uit de hele wereld samen om het systeem van domeinnamen te bekokstoven.
Best wel sexy
Bij de Icann vindt het omvangrijkste debat plaats over internetkwesties met als gevolg het meeste tumult . Het jongste heftige debat ging over het achtervoegsel op 'top level domain' .xxx voor websites die seks bezorgen. De grote vraag was of het zin heeft om die pornosites apart herkenbaar te maken. Willen ze dat zelf en wat zijn de gevolgen? Worden ze dan ook apart behandeld, gereguleerd en in aan aantal landen (nog meer) gecensureerd?
Echter, verplicht zijn ze niet om een .xxx domein te nemen. Want je kunt sekssites niet dwingen om direct herkenbaar te zijn met een .xxx domeinnaam. Immers, het hele internet stoelt nog steeds op vrijwilligheid en openheid. Uiteraard gaat er inmiddels op alle niveaus veel geld in om en spelen er hele grote belangen.
Hoe meer het internet een factor van betekenis wordt, des te meer willen organisaties en overheden macht naar zich toe trekken. Zo probeerde de de VN-organisatie ITU, de Internationale Telecommunications Union, diverse keren om internet formeel te gaan besturen. Dat is niet gelukt, maar op deelterreinen, vooral beveiliging, probeert de ITU geholpen door een aantal staten in minder ontwikkelde landen, internet te beïnvloeden.
Zo ontstaan er ook op allerhande niveaus belangenverenigingen op en rond internet die eraan bijdragen dat het verkeer in goede banen wordt geleid, vaak met goede bedoelingen zoals Inhope voor internationale bestrijding van kindermisbruik en First voor beveiliging. Heel veel internetzaken worden ook via de rechter afgewikkeld. Er is een bloeiende juridische sector ontstaan rond het internet.
Vrijwilligersorganisatie Isoc doet zijn uiterste best om haar principes voor het internet te handhaven, maar heeft te maken met censuur en repressie in vele landen. Dit ingrijpen in de open uitwisseling van verkeer kan de IETF met technische standaarden niet voorkomen. Bovendien blijkt het aldoor moeizamer om het groeiende aantal belangen te verenigen, met name bij de Icann.
De openheid van het internet staat meer en meer op de tocht, al valt het zeker in Westerse landen nog alleszins mee. We kunnen we ons nog steeds gelukkig prijzen dat het internet een vrije ruimte is. Die floreert dankzij technici die voortdurend nieuwe verbeteringen aanbrengen en dankzij organisaties die niet gebonden zijn aan macht.
Het is goed om de 'wortels' van het internet te kennen en de inspanningen gericht op de handhaving van die vrije ruimte om te communiceren. De komende weken zullen we in een serie artikelen aandacht besteden aan 'Staat van het Internet', aan de hand van interviews met een aantal Nederlanders die nationaal en internationaal bijdragen aan het behoud en de opbouw van internet.
*) In deze serie komt na een algemene inleiding een aantal belangrijke Nederlandse steunpilaren van het internet aan het woord. De serie is gesponsord door SIDN, de organisatie achter .nl. De selectie van geïnterviewden alsmede de inhoud van de artikelen zijn onafhankelijk tot stand gekomen.