Het betekenisvolle onderscheid tussen de privésfeer en het publieke domein staat al langer onder druk. Maar met de opkomst van de sociale media wordt dit erosieproces enorm versneld en geïntensiveerd. En dat heeft gevolgen voor de veiligheid en integriteit van individu en samenleving.
[*) Dit is een verkorte versie van een essay dat dit kwartaal verschijnt in Crimelink, in het themanummer 'Sociale media bij misdaad & veiligheid'. U kunt zich abonneren, ook op proef.]
‘Ik ga die man van de snackbar doodslaan’
‘Als school weer begint plaats ik een bom in het postvakje van knakkering’
‘Maak geen grap he ik sla je kalevaderdood kk hoer’
‘Er komt een dag dat ik bij de KBG naar binnen loop en random mensen ga steken’
‘Hij gaat donderdag doodbloeden’
‘Als ze dat kind houd steek ik der in der buik dan gaat zij en dat kind dood’
‘Als ik deze tentamens niet gehaald heb dan schiet ik die hele school neer’
‘Morgen schiet ik beatrix dood #omdathetkan’
‘Ik ga binnenkort een kind neersteken alleen maar janke die pleuris dinge kk’
‘Morgen ga ik met een mes naar school’
‘Ik maak je dood als ik je heb geneukt sterf slet’
Tientallen virtuele dreigbrieven waaieren dagelijks doodgemoedereerd en ongehinderd uit. Via tweets en retweets verspreiden zij zich via de virtuele ruimte om daarbuiten, in de echte wereld dus, deze of gene met de nakende dood te intimideren. De bloemlezing hierboven is slechts een kleine greep uit wat een medium als Twitter dag in dag uit aan haat- en dreigproza produceert.
Macabere buienradar
De site Doodsbedreiging.nl inventariseert dergelijke dreigtweets en op een interactieve kaart is te volgen waar de doodsbedreigingen op een gemiddelde doordeweekse dag vandaan komen. Deze macabere buienradar laat goed zien dat het continu regent en dat de verbale donderslagen vooral de Randstad teisteren.
Het is overigens geen sensatiezucht die de makers van deze opmerkelijke internetpagina drijft. Integendeel. In een manifest lichten zij hun beweegredenen toe. Daarin valt onder meer te lezen dat zij het probleem van virtuele intimidatie inzichtelijk willen maken en een maatschappelijke discussie op gang willen brengen. Er bestaan volgens hen allerlei juridische en morele vragen die vooralsnog onbeantwoord blijven. En wat zijn de maatschappelijke consequenties van dreigtweets nu precies zijn en hoe serieus moeten we dit fenomeen nemen?
Alphen aan den Rijn
Actueel werd dit na de moordlustige rooftocht van Tristan van der V. in Alphen aan den Rijn. De dreigtweets die een herhaling van zijn gewelddaad in het vooruitzicht stelden, werden door het opsporingsapparaat serieus genomen. Meerdere dreigtwitteraars – waaronder een aantal tieners – werden opgepakt en tijdens een tweetal themazittingen voorgeleid. Het openbaar ministerie zette hoog in, wat onder meer resulteerde in een gevangenisstraf van zes maanden (waarvan drie voorwaardelijk) voor een zwakbegaafde veertigjarige man uit Spijkenisse. Dat het uiten van dreigementen een strafbaar delict is, mag bekend heten. Maar in de strafmaat werd ook de veronderstelde respectloosheid verdisconteerd richting nabestaanden van de slachtoffers van ‘Alphen’.
In meerdere opzichten wringt hier iets: vervolging, strafmaat en motivatie lijken door een zekere willekeur ingegeven. Want is niet ieder geweldsdelict een daad die nabestaanden van slachtoffers van een soortgelijk vergrijp in hun waardigheid treft? Is de terreurdaad van het doodsdreigement zelf niet voldoende grond voor een al dan niet zware veroordeling? En hoe lang na een wandaad mag men het vermeende gebrek aan respect ten aanzien van nabestaanden in de strafmaat mee laten tellen?
Of wordt nu, na het drama van Alphen, iedere toekomstige twitteraar die met een spree shooting dreigt (de geweldsdaad waarbij men willekeurig in de rondte schiet) tot in lengte der dagen op soortgelijke gronden van oneerbiedigheid berecht? Dat lijkt even onwaarschijnlijk als ondoenlijk. Het hiertoe benodigde aantal internetsurveillanten zou de discussie over meer blauw op straat doen verbleken. [Nadat de auteur dit voltooide werd bekend dat de politie de handen vol heeft aan dreigtweets. Red.]
Bovendien ondermijnt het recht zichzelf wanneer het de herinnering aan specifieke wandaden tot absoluut ijkpunt maakt. Slechts aan de Holocaust is dat moreel-juridische voorrecht verleend; één die de ontkenning ervan dan ook strafbaar maakt.
Virtueel schoolplein
Eerder lijkt het dat de alertheid van politie en justitie voortkwam uit het ervaringsfeit dat in de periode kort na een spree shooting het gevaar op kopieergedrag aanwezig is. De misdaden van Tristan van der V., Eric Harris en Dylan Klebold (Columbine High) schijnen potentiële navolgers meer dan eens te motiveren hun eigen geweldsfantasieën in daden om te zetten. Dit zogenaamde copycat-gedrag is een reëel risico. Het lag voor de hand dat men de maatschappelijke onrust die de bedreigingen in dit licht bezien teweegbrachten, wel als verzwarende omstandigheid had aangevoerd.
Maar dit argument werd niet gebruikt, om de eenvoudige reden dat het dreigement van een twitteraar met om en nabij vijftig volgers op zichzelf nauwelijks maatschappelijke onrust veroorzaakt. Wat dit aangaat lijkt het medium Twitter nog het meest op een virtueel schoolplein, waar tieners elkaar de loef afsteken met grootspraak en grol. En natuurlijk vervloeken zij bij tijd en wijle elkaar, de leraar of hun ouders.
Als vanzelf doemt die cruciale vraag op: rechtvaardigt een uitzonderlijke tragedie als in Alphen dat de lange arm van justitie tot op elk virtueel schoolplein reikt? Hoezeer alertheid ook geboden is, men mag zich tevens afvragen of de opsporings- en vervolgingsstrategie na Alphen het werkelijke veiligheidsbelang (preventie van soortgelijke delicten) gediend heeft. En hoe zit het trouwens met de concrete bedreigingen die op het moment dat u deze regels leest verstuurd worden?
Verwarring
De vermeende respectloosheid ten aanzien van de nabestaanden, waarmee het openbaar ministerie de strafmaat opschroefde, is zo bezien een nogal obscuur argument. Want hoeveel gedupeerden zouden die tweets überhaupt lezen? Wat is de werkelijke impact van het getwitter voordat men er aandacht aan besteedt?
Nee, eerder heeft het er alle schijn van dat het justitiële opsporingsapparaat onbedoeld met de ene arm de onrust in gang zette, om die vervolgens met de andere arm te moeten bestrijden. Het is een dynamiek waarin een zeker opportunisme werkzaam lijkt en waaruit een bepaalde verlegenheid spreekt. Precies hierin verschuilt zich een aanwijzing voor een meer fundamentele verwarring.
Het is een verwarring die samenhangt met het hybride karakter van de virtuele ruimte en met de onduidelijkheid over de publieke reikwijdte van sociale media. Anders gesteld: waar liggen hier de grenzen tussen de privésfeer en het publieke domein? Zijn die nog te trekken? En wat is de waarde van de sfeer van de privacy nog, de omgeving die ons tegen een al te opdringerige staat moet beschermen, in een vergaand gevirtualiseerde ICT-samenleving?
De constatering door menig rechtsgeleerde, politicoloog, socioloog en filosoof dat een belangrijk staatsrechtelijk grondprincipe dat onze vrijheid en integriteit moet waarborgen – een betekenisvol onderscheid tussen de publieke en particuliere ruimte en het recht op privacy – onder druk staat, noopt tot bezinning.
Sociale media zijn hoe dan ook een belangrijke katalysator in dit erosieproces en confronteren ons met belangrijke maatschappelijke dilemma’s die om nadere duiding vragen. Hoog tijd voor een inventarisatie en analyse, noodzakelijk om de weg te plaveien voor een debat over de invloed van sociale media. Een debat dat uiteindelijk moet gaan over de invloed van dergelijke media op het publieke domein. En, last but not least, over onze rechtszekerheid in de vorm van het recht op privacy. Zowel voor de burger als de overheid staat er namelijk het een en ander op het spel.
Virtuele publieke ruimte?
De openbare ruimte, daar waar mensen zich in gelijkheid en verscheidenheid aan elkaar tonen, zou in het internet zijn postmoderne pendant gevonden hebben. Sociale media als een uitgedijd publiek domein dus; de eigentijdse agora ligt tegenwoordig in cyberspace, de nieuwe plek onder de zon waar burgers elkaar tegen het virtuele lijf lopen en met elkaar van gedachten kunnen wisselen. In hoeverre is deze claim, die onder docenten en hoogleraren nieuwe media nauwelijks geproblematiseerd wordt, plausibel?
Het is een opvatting die, voordat ze goed en wel uitgesproken is, meteen voor eigenaardige ongerijmdheden zorgt. Want wat is de aard van deze publieke ruimte waarin een wandelaar die onvermoed verdwaald raakt een niet gering risico loopt om de haverklap over copulerende stelletjes te struikelen?
Hoe leefbaar is een openbare sfeer waarin maatschappelijke discussies vrijwel altijd in een Godwin of erger eindigen? (De ‘wet’ van Godwin zegt dat naarmate een online-discussie langer duurt, de waarschijnlijkheid op een vergelijking met de nazi’s of Hitler gelijk aan één is.)
aar bovenal: is het niet de taak van de overheid om de orde en veiligheid in de publieke ruimte te waarborgen? Wat zou er dan op tegen kunnen zijn dat zij een aantal ge- en verboden oplegt die het verkeer in goede banen leidt? Natuurlijk, de ene staat is de andere niet, maar dat zij zo nu en dan een plein of park tot verboden gebied verklaart, zou niemand moeten verontrusten.
De openbare orde veiligstellen of de goede zeden bewaken zou interventies – wanneer het internet werkelijk een publiek domein is – meer dan eens rechtvaardigen. Dat het publiek zich dit niet laat welgevallen, mag een aanwijzing heten dat de identificatie van deze sfeer met een publiek domein op z’n minst problematisch is. Ook het feit dat democratische overheden zeer terughoudend zijn met het ingrijpen in de virtuele werkelijkheid, doet vermoeden dat we hier niet met een openbare ruimte in klassieke zin van doen hebben.
Particuliere wordt publiek
Het schijnt dat de gemiddelde Nederlandse tuinschutting steeds hoger wordt. Was de Nederlander vroeger tevreden met een hoogte van 1.80 meter, tegenwoordig is een omheining van twee meter al aan de lage kant. Ondertussen neemt menigeen plaats achter zijn computer om op Twitter of Facebook verslag te doen van allerlei particuliere bezigheden, wensen en gedachten.
Klaarblijkelijk hecht men wel waarde aan een fysieke barrière tegen al te veel inkijk in de privé-omgeving. Maar zodra men zich in de virtuele ruimte begeeft, al dan niet met webcam, schijnen er nog weinig obstakels te bestaan ten aanzien van het prijsgeven van intieme informatie aan een potentieel miljoenenpubliek.
Hoe dubbelzinnig ook, in de dagelijkse beleving ervaart de doorsnee burger uiteraard zoiets als een verschil tussen de leefwereld in huis en daarbuiten. Immers, daar waar men thuis onderuitgezakt, desnoods met de broekriem los en de schoenen op tafel, ‘zichzelf’ kan zijn, zal men in de publieke ruimte eerder neigen tot het opzetten van een masker en een zekere vormelijkheid in acht willen nemen. Maar toch...
Deze ervaring wordt in toenemende mate door sociale media uitgehold. Het heeft er alle schijn van dat de virtualisering van de omgang, via bijvoorbeeld Facebook en Twitter, het proces van het ineenvloeien van de twee levenssferen enorm intensiveert en versnelt. Hyves, Twitter en Facebook zijn namelijk machines die aan de lopende band intiem kapitaal produceren; de stilering van het persoonlijke profiel, het uiten van particuliere gedachten of interesses, wordt in toenemende mate het product waarmee men zich een plekje op de publieke markt tracht te veroveren.
Kennis of kunde is secundair, het nieuwe maakbaarheidsgeloof zoekt verlichting en profilering eerst en vooral in de persoonlijke ontboezeming. Aan het Facebook-profiel, en aan het aantal volgers of vrienden natuurlijk, leest men het maatschappelijke aanzien en het succes van de persoon in kwestie af. Particuliere ervaringswerelden krijgen zo publiek gewicht en ondermijnen daarmee de sfeer die van oudsher, en niet zonder reden, het al te persoonlijke buiten de deur hield: de publieke ruimte.
Publieke ruimte
De persoonlijke levenssfeer kenmerkt zich namelijk door een bepaalde mate van grilligheid en onvoorspelbaarheid, die zich slecht verhoudt tot het karakter van onze gemeenschappelijke, publieke ruimte. Dat heeft zowel te maken met het feit dat particuliere wensen en voorkeuren maar al te veranderlijk zijn, als met de omstandigheid dat het individuele bestaan op elk willekeurig moment door het noodlot getroffen kan worden.
Deze persoonsgebonden leefervaring staat in schril contrast met een omgeving die het individuele bestaan juist overstijgt, die duurzamer is dan het leven van de enkeling, en waarop het noodlot (natuurrampen en terreurdaden uitgezonderd) slechts beperkt invloed uitoefent. Onze particuliere sentimenten en gedachten zijn meer dan eens vloeibaar, veranderlijk en misschien zelfs verwarrend.
Bovendien kunnen privéomstandigheden van de ene op de andere dag door ziekte of verlies van werk radicaal veranderen, maar zodra we de voordeur achter ons dichtslaan en de straat betreden, weten we wat we mogen verwachten. Gebouwen en monumenten kennen hun vaste plek, omgangsvormen zijn min of meer duidelijk en de ge- en verboden zijn voor iedereen gelijk.
En onbewust rekenen we erop dat het de volgende dag, week, maand of het komende jaar ook zo zal zijn. Het is precies deze bestendigheid van de publieke ruimte waaraan we voor een belangrijk deel onze bestaanszekerheid ontlenen.
Het biedt een tegenwicht tegen de kwetsbaarheid en breekbaarheid van het leven van de enkeling. Juist in het openbare domein moet de subjectieve willekeur tot een minimum beperkt blijven, want een samenleving waarin de willekeur regeert, wordt zonder uitzondering, en niet in de laatste plaats door de ingezetenen zelf, als tiranniek ervaren.
Tirannie van het intieme
In zo’n situatie kan een twitterende korpschef, politicus of scholier de nodige consternatie veroorzaken met een willekeurige gedachteflard of persoonlijke oprisping. Het ontwricht de openbare ruimte omdat menselijke willekeur en onvoorspelbaarheid, persoonlijke smaken en voorkeuren – tot voor kort goeddeels tot een bestaan achter de muren van het privédomein veroordeeld – publieke reikwijdte krijgen.
In een dergelijk verpersoonlijkt publiek domein veranderen feiten in meningen, verandert kennis in competenties en de leraar in ‘Jan’. Doorgeschoten individualisme en consumentisme vinden via sociale media hun autocratische, door nieuwe communicatietechnologieën bemiddelde eindbestemming.
Sociale media zijn zo een enorme katalysator voor wat de socioloog Richard Sennett de ‘tirannie van het intieme’ noemt. Het is een tirannie omdat het de werkelijkheid vanuit één overheersend perspectief beziet (intimate society, de ideologie van de persoonlijke ontboezeming), maar bovenal omdat de subjectieve, persoonlijke levenssfeer de bestendigheid van de objectieve, bovenpersoonlijke publieke sfeer ondermijnt.
Het injecteert deze ruimte met een vorm van willekeur die, nolens volens, gelijkenis vertoont met meer tirannieke constellaties. Tirannieke regimes mobiliseren angst en achterdocht namelijk altijd door de publieke ruimte met willekeur te vergiftigen. Daarmee oefenen zij niet alleen macht uit via het aloude verdeel-en-heers-principe, zij heffen deze sfeer de facto op.
Totalitaire constellaties gaan overigens nog verder: zij penetreren tevens het privédomein, waar iedere muur een luisterend oor wordt en de staat de privégedachten van de burger toegefluisterd krijgt. Het is beslist geen overdrijving om onze ‘verdichte’ netwerksamenleving in analogie met dit schrikbeeld te bezien; een tirannie hoeft niet per se tot brute onderwerping over te gaan, het kan ook sluimerend en subtiel het maatschappelijke lichaam doortrekken.
Versmelting en willekeur
Deze verlichte vorm van tirannie is het onvermijdelijke resultaat van twee samenhangende bewegingen. Enerzijds worden persoonlijke leef- en ervaringswerelden steeds vaker publiekelijk uitgevent, en anderzijds is men het publieke domein meer en meer als een privaat-persoonlijke belevings- en emotieruimte gaan ervaren. Als een soort extensie van de woonkamer.
Wanneer burgers hun persoonlijke en dus subjectieve voorkeuren publiekelijk gestalte gaan geven, al dan niet via Twitter, ontstaat er een vorm van dwingelandij die zich onder de dekmantel ‘emotiedemocratie’ een alibi verschaft.
Deze tirannie van onderop heeft slechts bestaansrecht wanneer het traditionele onderscheid tussen publiek en privé, zichtbaar en onzichtbaar, nauwelijks meer enige zeggingskracht heeft. En precies deze hybridisatie van de sociale werkelijkheid, de versmelting van twee onderscheidende domeinen, veroorzaakt verwarring en desoriëntatie, angst en achterdocht, zo kenmerkend voor een tirannie.
De nasleep van Alphen was hier een manifestatie van; de willekeur lag niet alleen in de opsporing en wijze van vervolging van dreigtwitteraars, maar ook in de willekeur waarmee dergelijke individuen gedreven door particuliere impulsen de samenleving weten te terroriseren.
Dat een dergelijke persoonsgebonden willekeur de bestendigheid van het openbare domein ondermijnt, manifesteert zich ook op een ogenschijnlijk triviaal en alledaags niveau. Het gebruik van mobiele telefoons is een typisch voorbeeld van een vorm van privaat verwijlen in de publieke ruimte.
Men is niet meer betrokken op de ander, maar trekt zich als het ware terug in de eigen privésfeer. Zodra een twitterende scholier in de klas of bellende burger in de trein op zijn of haar gedrag wordt aangesproken, blijkt men dit meer dan eens als een inbreuk te ervaren. Er bestaat welhaast geen betere illustratie voor de teloorgang van en verwarring over de merites van een publiek domein.
Tot slot mag in dit verband de slachtoffercultuur niet onvermeld blijven. Het is een direct uitvloeisel van een verpersoonlijkt publiek domein. Daar waar men de openbare sfeer als een verlengstuk van de huiskamer is gaan beschouwen, zal elke ‘verstoring’ aldaar (of het nu een ramp, de beboeting van een snelheidsovertreding of een foutieve medische ingreep is) als een inbreuk op de persoonlijke integriteit worden ervaren, waarvoor wraking gerechtvaardigd is. De claimcultuur is het perverse gevolg van deze leefervaring.
Grote en kleine tiran
Maar de tirannieke tendens die in westerse netwerksamenlevingen manifest is, kent ook een institutionele kant. Van overheidswege vermommen dwang en willekeur zich als toezicht en risicoanalyse. Er vindt een ongekende digitale archivering van burgers plaats, die de staat de facto tot ver achter de voordeur van het privédomein brengt.
Deze ontwikkeling moet in samenhang met de hierboven geschetste dynamiek begrepen worden. De ‘grote tiran’ bouwt aan een virtueel systeem dat de omnipotente blik moet realiseren, dankzij het fundament dat de ‘kleine tiran’ gelegd heeft. In deze situatie doet zich, net als bij het voorbeeld van de verhoogde schutting, meteen een eigenaardige ongerijmdheid voor.
De kleine tiran – de burger dus – staat zogezegd wantrouwend ten aanzien van de traditionele instellingen (de zogenaamde kloof tussen burger en overheid), maar levert ondertussen, zonder zich daar al te veel over te bekommeren, zijn hele hebben en houden uit aan een nieuwe vorm van toezicht: een netwerk van elektronische archieven.
Het verminderde privacybewustzijn, waarvan sociale media dagelijks getuigenis afleggen, is hier ongetwijfeld debet aan. De instituties gaan in hun verzameldrift van privégegevens eveneens virtueel, geholpen door een tijdgeest die aan het begrip privacy steeds minder waarde hecht.
Onderwijs en moreel leiderschap
Het zou raadzaam zijn wanneer onderwijsprogramma’s ruimschoots aandacht besteden aan de waarde en betekenis van een afgeschermde privé-omgeving. Wat het betekent om als burger in het publieke domein te participeren, zou een prominente plaats in onderwijscurricula moeten krijgen.
Een praktische stage in de vorm van sociale dienstplicht is alleszins het overwegen waard. Ook zou men de problematiek in een brede, historische context moeten plaatsen. Er bestaan immers genoeg indringende voorbeelden van wat er gebeurt wanneer de sfeer van de privacy opgeheven wordt.
En vanzelfsprekend moeten het gebruik en misbruik van sociale media uitgebreid aan bod komen. Als laatste is het aan politici om de valse schijn van voorspelbaarheid en absolute veiligheid op de agenda te plaatsen en ter discussie te stellen. Dat is uiteindelijk ook in hun eigen belang.
Legitimering van gezag bestaat uit het aangeven van grenzen, dat is noodzakelijk wil de macht niet aan haar eigen beperkingen te gronde gaan. Aan imperial overstretch gaan rijken ten onder, niet in de laatste plaats totalitaire of tirannieke regimes, die per definitie bezwijken aan de overspannen zucht naar beheersing en controle.
Moreel leiderschap betekent: het uitdragen van de boodschap dat het leven kwetsbaar en breekbaar is en dat de reikwijdte van de overheid op dit gebied haar beperkingen kent. De oude Grieken wisten het: wijs is de man die bestand is tegen het noodlot.
Zou iets van de zeggingskracht van deze boodschap in onze tijd nog terug kunnen keren?
Hans Schnitzler stelt daar dat 'sociale media onze veiligheid bedreigen'. In een lang stuk lijkt zijn boodschap te zijn:
"Een publiek domein waarin de persoonlijke willekeur regeert is een bedreiging voor een levensvatbare democratie. Maar vice versa geldt evenzeer: zodra de sfeer van de privacy stelselmatig geschonden wordt, dreigt er een tirannieke horizon."
Belangrijk in dit verhaal is echter dat hij diensten als Twitter, Hyves en Facebook ziet als publieke domeinen waar iedereen alles maar openlijk doet en schrijft:
"Klaarblijkelijk hecht men wel waarde aan een fysieke barrière tegen al te veel inkijk in de privéomgeving. Maar zodra men zich in de virtuele ruimte begeeft, al dan niet met webcam, schijnen er nog weinig obstakels te bestaan ten aanzien van het prijsgeven van intieme informatie aan een potentieel miljoenenpubliek."
Voor deze laatste constatering is helaas niet al teveel onderbouwing te vinden, en het is ook precies op dit punt dat ik me vaak verbaas over het gemak waarmee conclusies worden getrokken op basis van die aanname. Want eigenlijk zegt Hans, in mijn woorden, het volgende:
Omdat persoonlijke berichten en meningen soms publiek zichtbaar zijn op diensten als Twitter, Hyves en Facebook, ontstaat er een publiek domein waarin de willekeur regeert en dat is een bedreiging voor een levensvatbare democratie.
De meeste berichten op Facebook en Hyves zijn helemaal niet publiek zichtbaar. En als ze dat zijn, dan moet je ze wel gericht zoeken, want dat ze openbaar zijn betekent nog niet dat iedereen ze ziet.
En Twitter, is dat dan een publiek domein? Mijn zusje van 14 blokkeerde me als volger toen ze erachter kwam dat ik iets te dicht op haar persoonlijke levenssfeer zat;-). En net als bij al haar vriendinnen zijn de tweets afgesloten voor niet-volgers.
De jongere generatie is, ook op Hyves, een stuk bewuster van het publieke karakter van sociale media dan de oudere generaties.
Maar goed, er is wel degelijk een verschil met hoe dit soort zaken vroeger werkten. Een publiek zichtbaar bericht kán door iedereen gelezen worden, en ik verwacht dat we ons gedrag (zowel dat van lezers als plaatsers van publieke berichten) wat dat betreft steeds meer zullen aanpassen aan die werkelijkheid naarmate we er vaker mee geconfronteerd worden.
Over de levensvatbaarheid van onze democratie maak ik me dan ook geen zorgen, ik zou eerder precies het tegenovergestelde willen beweren. Sociale media verhogen onze veiligheid, en de levensvatbaarheid van onze democratie.
Sociale netwerken zijn deel van de openbare ruimte. Dat is niet alleen feitelijk zou, maar inmiddels ook vastgelegd in menige uitspraak van de rechter.
Het openbare debat is gehouden aan de regels die daarvoor in samenleving zijn gesteld. Die regels raken ook de vrijheid van meningsuiting, een van de belangrijkste grondrechten voor het goed functioneren van een rechtstaat.
Vrijheden zijn echter niet onbeperkt en daar verandert de virtuele/internet-wereld niets aan. Het inpassen van fenomenen zoals Twitter en Facebook is vooral een kwestie van tijd en ervaring opdoen.
Het is soms wat te gemakkelijk om te roepen dat wat 'off-line' geldt ook 'online' geldt, maar in de kern komt het daar vaak wel op neer. Bedreigingen die off-line niet kunnen, zijn ook online niet gepast en waar daarbij normatieve grenzen worden overschreden is handhaving op haar plaats.