Het was een bericht dat de wenkbrauwen diep deed fronsen. Volgens een onderzoek van de Nationale Academie voor Media & Maatschappij gebruikt twee op de drie leerlingen in het voortgezet onderwijs de mobiele telefoon tijdens de les. Om te facebooken, te twitteren, muziek af te spelen of om compromitterende foto's van de leerkracht te maken.
Docenten blijken moeite te hebben om dit gebruik aan banden te leggen. Nu is dat op zichzelf niet verbazingwekkend. Het mobieltje, en alle applicaties die erbij horen, is voor velen een verlengstuk van het lichaam geworden, en zoiets afpakken wordt dan al snel als een schending van de lichamelijke integriteit ervaren. Ga er maar aanstaan als docent.
Nee, verbazingwekkend is het niet, verontrustend des te meer. Het onderzoek concludeert dat scholen nauwelijks een 'mobieltjesbeleid' hebben dat het gebruik van de apparaatjes reguleert.
Mobieltjesbeleid? Men zou denken dat een eenvoudige huisregel en bijbehorend verbodsbordje ('Het gebruik van mobieltjes in dit gebouw is verboden') het probleem oplost.
Maar klaarblijkelijk liggen de zaken niet zo eenvoudig. Er schijnt verwarring te bestaan over de vraag bij wie de verantwoordelijkheid berust: de ouders of de school?
Een havo-directielid dat in het rapport geciteerd wordt, meent dat niet de school maar de ouders de verantwoordelijkheid dragen. En het schijnt dat deze visie eerder regel dan uitzondering is. Hier past geen verontrusting meer; een dergelijke opvatting is ronduit alarmerend te noemen.
De oplossing voor dit probleem ligt niet in het onderrichten van de geschiedenisdocent of wiskundeleraar, maar in een totale verbanning van het mobieltje uit het schoolgebouw.
Wat zich hier manifesteert is namelijk een strijd om aandacht. Mobiel telefoneren betekent tegenwoordig vooral mobiel internetten. En met het internet sluipt er een virtuele wereld het klaslokaal binnen die in een onderwijsomgeving tot slechts één ruimte beperkt zou moeten blijven: de computerruimte met daarin een gekwalificeerde ICT-docent.
Het internet heeft veel te bieden, ook in didactische en pedagogische zin, maar het is tevens een verleidingsbiotoop. Inzet is, deels althans, de controle van het verlangen en het bewustzijn van individuen en groepen naar meer consumptie.
Dat verhoudt zich uitermate slecht tot de traditionele functie van de school: de opleiding en vorming van kritische burgers in een omgeving waar geconcentreerde aandacht verlangd wordt.
Veelvuldig internetgebruik schijnt tot attention deficit disorder te kunnen leiden. Het is een gevolg van overstimulering van verlangens, een prikkeling waar het concentratievermogen ernstig onder te lijden heeft.
Het zou weleens de school kunnen zijn waar de strijd om het vangen (en vasthouden) van de aandacht gevoerd moet worden. In die strijd dient het internet dienstbaar gemaakt te worden aan leerdoelstellingen, en dat betekent een verbanning van het mobieltje uit het klaslokaal.
*) Dit artikel verscheen op 3 juni 2011 ook in de Volkskrant