De Inspectie voor Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) concludeerde onlangs dat de informatiehuishouding bij de politie nog steeds niet verbeterd is. Bovendien bleek recent dat het gebruik door de politie van bel- en internetgegevens over burgers niet in orde is.
De politie is voor haar werk sterk afhankelijk van een goede informatievoorziening: voor de opsporing van verdachten wordt gebruik gemaakt van systemen waarin gegevens van aangiften, delicten en informanten worden opgeslagen. Daarnaast heeft de politie toegang tot onder meer het kentekenregister en het CIOT-register waarin gegevens over bel- en internetgedrag van alle burgers zijn opgeslagen. Idealiter worden al deze systemen volgens de regels gebruikt. Dat is ook de doelstelling van de nieuwe wet die sinds 2008 de uitwisseling en analyse van gegevens door de politie regelt: de Wet politiegegevens.
In de praktijk blijkt kennis van deze wet te ontbreken en het toezicht op de naleving van de wet te falen. Uit het recente rapport van de IOOV en het onderzoek naar het CIOT-register blijkt bovendien dat er sinds de invoering van die nieuwe wet ruim twee jaar geleden organisatorisch en technisch bijna niets in de informatiehuishouding van de politie verbeterd is. Cruciaal voor een effectief gebruik van verzamelde gegevens is dat deze niet in handen van onbevoegden komen, maar wel zoveel mogelijk op de juiste plek terecht komen en daardoor kunnen worden hergebruikt in opsporing en handhaving.
Dat blijkt dus niet te gebeuren. De systemen die handhaving en opsporing moeten ondersteunen, worden vaak niet gebruikt, of zijn onvoldoende gestandaardiseerd. Ook hindert regelmatig een te hoog niveau van beveiliging van informatie de toegang door andere korpsen of, tegengesteld, leidt een beroerde beveiliging tot eenvoudig misbruik van gegevens. En er worden ‘schaduwsystemen’ gebruikt – wat in de praktijk vaak betekent dat belangrijke gegevens in een Word-document op een lokaal netwerk terechtkomen.
Veel van wat de politie nu precies doet met gegevens blijft door deze praktijken verborgen. De consequenties hiervan zijn ernstig. Misdaden blijven onopgelost doordat belangrijke gegevens door de politie eenvoudigweg niet zijn ingevoerd in de systemen waar diezelfde politie haar informatie vandaan moeten halen. Maar ook kunnen burgers het slachtoffer worden van onterecht bewaarde of foutieve gegevens, of verstrekking van gegevens aan de verkeerde personen.
Maar zelfs wanneer er op basis van de bestaande gebrekkige informatiehuishouding wél terecht verdachten worden opgepakt, kunnen ernstige problemen optreden. Tot voor kort deed de rechter niet moeilijk over fouten in de gegevensverwerking. Hugo Kielman voorspelde echter in zijn in april 2010 verschenen proefschrift dat de rechter misbruik van politiegegevens niet lang meer zou accepteren. Uit recente uitspraken van de Gerechtshoven in Leeuwarden en Den Haag blijkt dat de rechter de achteloosheid van de politie en justitie op dit gebied inderdaad heeft afgestraft.
Het betrof in deze gevallen het bewaren van gegevens uit een systeem voor automatische nummerbordherkenning, dat wordt ingezet voor de signalering van gezochte voertuigen. Via de bewaarde gegevens kon de politie een 22-voudige autodief aanhouden. Door de fouten bij de gegevensverwerking heeft het Hof in Leeuwarden de verdachte voor maar liefst 21 diefstallen vrijgesproken en resteerde slechts een gevangenisstraf van enkele weken voor één autodiefstal. In een vergelijkbaar geval legde het Hof ’s-Gravenhage eveneens de zwaarste sanctie op misbruik van gegevens: uitsluiting van het bewijs.
Daarmee heeft de rechter een punt gezet achter het jarenlange gebrek aan aandacht voor de informatiewanorde bij de politie. De vrijspraken vormen de waterscheiding tussen ‘pappen en nathouden’ bij de omgang met gegevens zonder wettelijke basis, en de reeks vrijspraken die nu onvermijdelijk zal volgen door onjuist of onbevoegd gebruik van gegevens. Politie en justitie moeten de informatiehuishouding na zoveel jaren van geblunder eindelijk de prioriteit geven die zij verdient.