Dit artikel maakt deel uit van een onderzoek naar online uitgeven en journalistiek dat steun krijgt van het Bedrijfsfonds voor de Pers.
Een onderscheid tussen mediaconsument en -gebruiker is geen louter semantische kwestie. De consumptie van media veronderstelt passiviteit en behoefte aan integrale en lineaire content. Een mediagebruiker gaat echter actief met content om, reageert op artikelen en voegt content toe. Daarnaast is hij gewend om publicaties op internet met hyperlinks en diverse media door elkaar te gebruiken. Het verwachtingspatroon van de mediagebruikers komt overeen met die van de internetgebruikers. Door de samenloop van drie maatschappelijke trends, te weten tijdsdruk, efficiëntie en individualisering - zie de cultuursociologische studie Marketing van Luiheid van Michiel Bles - hechten mediagebruikers grote waarde aan content die interactief, onmiddellijk en permanent is.
Nieuwe bedrijfsmodellen, waarbij mediagebruikers zich voor de toegang tot bepaalde artikelen moeten registreren of betalen, staan met bovengenoemde waarden op gespannen voet. De interactiviteit wordt bedreigd, omdat dit soort artikelen met een drempel niet toegankelijk zijn en daarmee de facto afgesneden van een potentieel aan relevant commentaar van niet-geregistreerde/betalende mediagebruikers. Dit komt de interactiviteit bepaald niet ten goede. Dan Gillmor, powerblogger en auteur van We the Media stelt op zijn website dat "juist ieder artikel op internet in principe een uitnodiging is tot een conversatie met de mediagebruiker".
Een andere kernwaarde die bij betaalde toegang gevaar loopt is de onmiddellijkheid van het medium. Als een internetgebruiker toegang wil krijgen tot de content van een geregistreerd of betaald artikel, moet hij hiervoor eerst een aantal handelingen verrichten. Dit staat in schril contrast met de artikelen die de mediagebruiker in één klik kan bereiken. Dit betekent dat makers van publicaties, ook journalisten, voor optimale uitoefening van hun werk in principe minder af zijn met geregistreerde en betaalde websites dan met drempelloze toegang met financiering door advertenties of donaties. Tenzij ze achter de kassa toch een aantrekkelijke, interactieve groep lezers of kijkers weet te verzamelen.
Permanentie van content is belangrijk, omdat online artikelen zonder 'permalinks' (voor altijd bereikbaar, bijvoorbeeld via zoekdiensten) maar voor een beperkte tijd te gebruiken zijn. In een telefoongesprek vertelt Jay Rosen, professor journalistiek van de New York University, aan Netkwesties dat journalisten zich niet beseffen dat zodra een link naar hun artikel verloopt, het artikel opgesloten zit en niet vrij toegankelijk noch goed vindbaar is.
Rosen: "Dus journalisten moeten zich bekommeren om de toegankelijkheid van hun werk. Als links van het archief achter slot en grendel belanden, glippen artikelen vaak uit de lijst met zoekmachineresultaten." In de praktijk betekent dit dat hun content verdwenen is. In een conversatie met Gillmor zegt Rosen: "De New York Times heeft zijn business gebouwd op de autoriteit van zijn verslaggeving, maar is niet een autoriteit op het web, als we dit simpel via Google meten. Als je belangrijke onderwerpen en thema's in Google tikt, vind je geen New York Times-artikelen. Ze zitten niet bij de zoekresultaten op de eerste pagina, misschien zelfs niet op de dertigste pagina, omdat hun links een uiterste houdbaarheidsdatum hebben van een week."
Dit beeld dient enigszins genuanceerd te worden. De New York Times on the Web mixt het gebruik van niet-permanente en permanente links. Voor het lezen van artikelen dienen mediagebruikers zich te registreren en voor het archief te betalen. Digitale-mediaconsultant en publicist Monique van Dusseldorp wijst er in haar rubriek E-media Tidbits van het instituut Poynter Online echter op dat de krant sinds 2004 zijn artikelen ook via RSS-feeds verspreidt. Van Dusseldorp: "Daarvoor was verspreiding mogelijk via Userland. Op deze manier kunnen de NY Times-artikelen zonder registratie bekeken worden en geeft het bloggers de mogelijkheid met permalinks de artikelen te verbinden. Zo heeft de krant alleen in januari 2005 al vierenhalf miljoen pageviews gegenereerd."
Volgens Gillmor kunnen alle archieven gratis beschikbaar gesteld worden met permalinks met als kleine tegenprestatie doelgerichte advertenties, zoals van Google AdSense. Deze reclames kunnen de geloofwaardigheid van de website vergroten, omdat ze relevant zijn bij het onderwerp van het artikel.
Simon Waldman, directeur digitale uitgaven van de Guardian Newspapers hecht het grootste belang aan permalinks. In een telefonisch interview stelt Waldman: "Zonder permanentie verdwijnt een groots idee als een 'artikel als conversatie'. Je bent misschien wel op het web, maar je maakt hier zeker geen deel van uit."
The Guardian gebruikt uitsluitend permalinks. "Indien de links van artikelen altijd intact blijven, kunnen andere sites, ook weblogs, blijvend naar deze artikelen verwijzen. Daar verwijzen weer anderen naar en kan er een onderling afhankelijke keten van verbindingen groeien."
De auteur Jonathan Rosen van The Talmud and the Internet vergeleek de linkstructuur van het internet treffend met deze religieuze bron, waarin rabbijnen, die soms in verschillende eeuwen leefden, met elkaar 'in discussie gaan'. Net zoals de Talmoed relevant blijft voor religieuze joden, blijven links op het internet relevant voor mediagebruikers.
De toegevoegde waarde van online journalistiek ligt onder andere in de mogelijkheid om elders argumenten voor en tegen, en daarmee verdieping te krijgen. Als journalisten naar artikelen linken die slechts tegen betaling toegankelijk zijn dan kan dit in een interactieve omgeving de waarde van de uiting en daarmee de autoriteit van de journalist verminderen. De mediagebruiker zal de journalist op zijn woord moeten geloven.
Een andere bedreiging voor de autoriteit van de media, in de vorm van het lezerspubliek, werd al twee jaar geleden beschreven in het rapport We Media van het Amerikaanse New Directions for News, dat samengegaan is met het Mediacenter. Hierin werd gesteld dat de journalistiek zich op een zeldzaam moment in de geschiedenis bevindt waar haar alleenheerschappij als poortwachter van het nieuws niet slechts door nieuwe technologie en concurrenten bedreigd wordt, maar mogelijk ook door het publiek dat zij dient.
Tom Curley, de man die leiding geeft aan het nieuwsagentschap Associated Press, merkte tijdens een conferentie in 2004 dat er een enorme verschuiving aan de gang is. De machtsbalans verschuift van contentaanbieders naar contentgebruikers. De autoriteit van de media verandert hierdoor.
Maar volgens Rosen verdwijnt alles behalve de autoriteit van goede journalisten. Hij schrijft op zijn blog: "De medische autoriteit is niet langer dezelfde in een wereld waar patiënten hun eigen onderzoek doen naar alternatieve geneesmiddelen en behandelingswijzen. Het zou verbazingwekkend zijn als de autoriteit van de elitejournalistiek hetzelfde zou blijven, terwijl de lezers van bijvoorbeeld de New York Times (hoog opgeleid, welvarend en nieuwsgierig) rijkelijk voorzien zijn van alternatieve nieuwsbronnen. Houdt het vertrouwen van de internetsurfende patiënten in hun dokters op? Nee, maar ze zijn alleen wat minder snel onder de indruk." Precies dit gebeurt ook in de journalistiek, omdat de mediagebruikers assertiever worden.
Bij digital rights management (DRM) is er geen toegangsbarrière met betaling of registratie, maar is de publicatie 'ingepakt' en tegen betaling te openen op de computer van de gebruiker. DRM is ontwikkeld om auteursrechten beter te beschermen en te handhaven. Ook DRM heeft impact op de inhoud van de journalistiek.
Christiaan Alberdingk Thijm, directeur SOLV Advocaten stelde tijdens het Auteursrechtsymposium in 2004 dat met name contracten en techniek in dat verband belangrijk zijn. "Toepassing van technische bescherming kan ertoe leiden dat een werk voor de eeuwigheid onttrokken blijft aan het publieke domein, in plaats van dat het zoals gebruikelijk zeventig jaar na de dood van de auteur daar deel van gaat uitmaken."
Tijdens dit symposium waarschuwde UvA-hoogleraar informatierecht Bernt Hugenholtz in zijn lezing dat DRM problematisch kan worden voor de journalistiek als het de toegang tot essentiële nieuwsbronnen technisch beperkt. In een e-mail op vragen van Netkwesties schreef Hugenholtz: "In de 'analoge' wereld gebeurt dit al doordat voetbalclubs op basis van hun 'stadionrecht' (eigendomsrecht) allerlei journalistieke beperkingen opleggen. Hetzelfde - en erger - kan gebeuren met behulp van DRM. Zo kan het citeren uit een document contractueel worden uitgesloten en tegelijkertijd technisch worden belemmerd."
Maar Hugenholtz vindt de voordelen van DRM niettemin zwaarder wegen dan de nadelen, zo schreef Netkwesties eerder. Hij prijst met name de mogelijkheid van het individueel rechtenbeheer dat een collectief rechtenbeheer, zoals BUMA/Stemra overbodig maakt. Daarnaast ontstaat er een directe relatie tussen de rechthebbende en de distributeur/gebruiker. De licentievergoeding wordt flexibeler: zowel lump-sum als pay-per-use worden mogelijk. DRM maakt een betere handhaving en beveiliging mogelijk. Ook kunnen makers en uitgevers er beter de afname van publicaties mee analyseren en die kennis gebruiken voor selectie van andere onderwerpen.
Hugenholtz ziet Creative Commons als een voorbeeld van een vriendelijk alternatief voor DRM. Het bestaat uit een reeks van overeenkomsten die auteurs, instellingen of bedrijven een bepaald gebruiksrecht toekennen. Werken zijn auteursrechtelijk beschermd, maar met verschillende Creative Commons-voorwaarden door anderen te gebruiken.
Net als Hugenholtz wijst Cory Doctorow, auteur van Down and Out in The Magic Kingdom en redacteur van Boing Boing op de risico's van DRM. Doctorow antwoordt via e-mail op vragen van Netkwesties dat DRM toegang tot en het citeren van primaire informatiebronnen in de weg kan staan. "Tijdens 'Rathergate', het schandaal dat de beroemde anchorman Dan Rather vervroegd met pensioen deed gaan, publiceerde nieuwssite CBS persberichten in PDF. Via DRM werd de mogelijkheid om teksten te kopiëren geblokkeerd, zodat het voor journalisten moeilijker gemaakt werd te citeren uit dat document."
Doctorow vreest dat het 'information rights management systeem', ingebouwd in Microsofts Office 11 en het nieuwe besturingssysteem Longhorn het klokkenluiders vrijwel onmogelijk zal maken om belastende documenten ongezien naar journalisten te sluizen.
JD Lasica voltooide net 'Darknet: Hollywood's War Against the Digital Generation' (zie ook de gelijknamige weblog), een boek over DRM-oorlogen, dat medio 2005 zal verschijnen. Lasica schrijft Netkwesties: "In de VS zullen journalisten binnenkort worden getroffen door een double whammy van DRM en de Digital Millennium Copyright Act (DMCA). Ik zeg binnenkort, omdat hoewel de wet al sinds 1998 in werking is en het nog niet is toegepast tegen mainstream journalisten. Een combinatie van de DMCA en nieuwe generatie kopieerbescherming zal vrijwel zeker gewetenshandelingen belemmeren." Lasica doelt op klokkenluiders, zoals Daniel Ellsberg, die het rapport van het Pentagon lekte of de drie vrouwen die de wereld op de hoogte stelden van de schandalen bij WorldCom, Enron en de FBI en die door Time Magazine 'Personen van het Jaar 2002' werden genoemd. Lasica: "Soortgelijke handelingen worden moeilijk of onmogelijk gemaakt in een tijdperk van 'opgesloten media' met nieuwe kopieerbeschermingstechnologieën. DRM leidt ons naar een toekomst van ball-and-chain cultuur, waarin bedrijven het nemen van beslissingen over het delen van hun informatie baseren op hun beperkte eigenbelang, in plaats van het publieke belang."
Ook in Nederland bestaat er wantrouwen tegen DRM. Michiel Leenaars, directeur van Internet Society Nederland is het eens met Doctorow en Lasica. Hij vult hun bezwaren aan: "Met DRM-technieken kunnen niet alleen klokkenluiders in de organisatie geïdentificeerd worden, de DRM-technieken zijn ook een ramp voor historici. Over enige tijd zijn die documenten kluizen geworden, waar niemand meer in kan."
De toegang van content wordt door de hierboven geschetste firewall en DRM beperkt voor mediagebruikers. Door deze technologieën dienen de artikelen op een andere wijze te worden aangeboden en beïnvloeden zo de content. Larry Pryor, professor journalistiek aan de University of Southern California's Annenberg School for Communication wijst er in een telefoongesprek met Netkwesties op dat mediagebruikers alvorens ze een publicatie aanschaffen toch eerst kennis moeten nemen van een deel van de inhoud. De intro's hiervoor zullen steeds appetijtelijker worden en reclameboodschappen moeten zijn, de etalage. Alvorens lezers klikken moeten ze worden lekker gemaakt, iets dat nu al speelt, zeker bij RSS-feeds. Ook bij de meest serieuze publicaties doen 'ranzige' koppen - die met seks - het steevast het best.
Journalisten moeten bij het verwijzen naar besloten artikelen dit duidelijk melden, vindt Pryor: "De relatie tussen schrijver en lezer dient transparanter gemaakt te worden. Hij behoort de lezer te vertellen tegen welke voorwaarden hij het artikel kan lezen, anders misleidt en verpest hij de tijd van de mediagebruiker."
De actieve manier waarop mediagebruikers omgaan met content heeft invloed op het journalistieke aanbod en kan uitmonden in participatieve journalistiek. Steve Outing, senior redacteur van het Poynter Institut, een school voor journalistiek, moedigt deze actieve deelname toe. Outing schreef in zijn column voor Editor and Publisher: "Het docerende model van journalistiek sterft uit. Doe dus mee aan de conversatie." Bijvoorbeeld weblogs van burgers kunnen waarde toevoegen aan de verslaggeving met onderwerpen die nieuwsorganisaties negeren of eenzijdig behandelen. Met debatten op internet kunnen journalisten argumenten meewegen in hun nuanceringen en daarmee de band met het publiek verstevigen. Sinds Pim Fortuyn wordt veelvuldig geroepen dat deze band verdwenen zou zijn. Er ligt een kans voor de media om deze verbinding zo nodig te herstellen of te versterken.
Gillmor raakte gefascineerd in het fenomeen participatieve journalistiek en wilde hierbij betrokken raken. Hij gaf er eind 2004 zelfs zijn baan voor op bij de San Jose Mercury News, waar hij al een decennium lang verslag deed over de ontwikkelingen in Silicon Valley. Het is veelzeggend dat Gillmor bij zijn queeste naar de mogelijkheden van Grassroots Journalism niet financieel gesteund wordt door spelers uit de mediawereld, maar uit die van internet en technologie: Pierre Omidya, oprichter van veilingsite eBay.com, en Mitch Kapor, oprichter van softwareproducent Lotus en ook actief voor Open Source Applications Foundation, Mozilla Foundation en Level Playing Field Institute.
Kranten kunnen veel leren van participatieve journalistiek. Niet alleen zouden kranten een aantal burgerjournalisten naast hun traditionele journalisten kunnen inzetten, maar ze zouden de reacties van mediagebruikers op artikelen of redactionele stukken online kunnen zetten. Allemaal. Nu wordt slechts een klein percentage van deze reacties in de krant geplaatst. Rosen vraagt zich in zijn blog af waarom niet alle reacties van lezers online worden gezet. Op deze wijze vormt de online krant een relevant platvorm voor meningsuiting en bindt haar klanten ook aan zich, die zich anders tot hun eigen weblog zullen keren met hun uitingen.
De Greensboro News & Record is ertoe overgaan alle 'letters to the editor' te zetten. Deze regionale krant in de VS die op allerlei manieren gebruik maakt van lokale inbreng, zuivert de uitlatingen die een inbreuk maken op de standaard die de krant heeft en op aantoonbare onwaarheden, potentiële laster en smaad.
De grens tussen journalist en mediagebruiker valt weg als de laatste zich aan de criteria van journalisten houdt. De 'bloei van de blogs' laat zien dat het aantal contentproducenten enorm toeneemt. Zonder tussenkomst van traditionele media, zoals dagblad, radio- of tv-zender, kunnen zij een potentieel groot publiek bedienen. Maar kunnen deze nieuwe journalisten/contentproducenten voldoende geld verdienen om net als hun traditionele collega's hiermee fulltime bezig te zijn?
Mediagebruikers vooraf voor online artikelen laten betalen, zoals bij veel digitale kranten het geval is, komt bij individuele journalisten niet of nauwelijks voor. Zonder intermediair inkomsten verwerven, kan echter op een aantal manieren, bijvoorbeeld via affiliate programma's, advertenties en sponsors. Een van de eerste mogelijkheden was het participeren in affiliate programma's, zoals Amazon. Hierbij zet een website-exploitant een advertentie van boeken van Amazon op zijn website. Iedere keer als een bezoeker via deze link een boek aanschaft, ontvangt de website-exploitant een commissie.
Momenteel is het belangrijkste en bekendste affiliateprogramma echter Google AdSense. De website-exploitant zet codes op zijn webpagina's, zodat Google de pagina scant en een match maakt met relevante advertenties. Bij elke advertentieklik krijgt de website-exploitant een bepaald bedrag. Dit varieert van een dollarcent tot meerdere dollars, afhankelijk van hoeveel adverteerders willen betalen om bij bepaalde artikelen te staan.
Affiliateprogramma's als Google Adsense kunnen grote invloed hebben op de content. In plaats dat advertenties afgestemd worden op de content, wordt er nu ook content geschreven zodat er advertenties bij passen. Sommige journalisten, zoals Michael Buffington schrijven artikelen over bepaalde onderwerpen, zoals asbest of het terugroepen van Vioxx, Celebrex en Bextra, omdat de bijbehorende Google Adsense-inkomsten van de adverteerders per klik het hoogste zijn. Bij televisieprogramma's is dit niets nieuws, zo werden soaps ontwikkeld om het product zeep te verkopen.
Een andere vergelijkbare manier om inkomsten te genereren is om zelf acquisitie te doen en advertenties op de website te zetten. Patrick Phillips en Rafat Ali mixen hun blogs met eigen kopij met commentaar op relevante links. De inkomsten die zij uit de advertenties op hun website en nieuwsbrief genereren zijn aanzienlijk. In 2003 overtrof Ali zijn leermeester Phillips door 60.000 dollar te verdienen.
Zonder advertenties, maar met sponsors valt ook geld te verdienen. Begin dit jaar nam Jason Kottke de sprong en werd full-time blogger. Kottke wijst echter iedere reclame op zijn website af. Hij vreest te veel door de wensen van adverteerders te worden beïnvloed en is bang dat de schijn van belangenverstrengeling zou kunnen ontstaan. Daarom vraagt Kottke zijn lezers om 'de baas' te worden en eenmalig 30 dollar te storten.
Een bekende Britse blogger in de VS, Andrew Sullivan, haalde in 2002 in één week maar liefst 80.000 dollar op. Journalisten kunnen zich ook laten sponsoren door het bedrijfsleven. Begin dit jaar ontving Nick Denton van Gawker Media, die achter elkaar themablogs opzet, in drie maanden 75.000 dollar van Sony die hiermee LifeHacker sponsorde. De sponsoring hoeft geen inbreuk te vormen op de redactionele vrijheid van de journalist. Zo kon e-magazine Slate, ooit gesponsord door Microsoft, kritische artikelen blijven schrijven over deze softwareproducent. Voor Microsoft was het voordeel dat ze zich kon associëren met dit kwaliteits e-magazine. Bovendien kunnen blogs en websites van journalisten als springplank fungeren voor een lucratief lezingencircuit van symposia en gesponsorde trips naar congressen.
Nieuwe technologische mogelijkheden maken een vraaggestuurde mediaproductie mogelijk. Via de website kan een dagblad exact meten hoeveel bezoekers een artikel aanklikken en hoe lang ze het blijven lezen. Direct wordt duidelijk welke artikelen aanslaan. Pryor noemt vraaggestuurde mediaproductie succesvol en veelbelovend, ook voor de totstandkoming van artikelen. Pryor, die drieëneenhalf decennium redacteur van de LA Times was: "Bij de LA Times stuurden ze een reporter naar de democratische conventie, die vragen stelde die de lezers van de LA Times hadden aangedragen. Er dienen meer van dit soort experimenten gehouden te worden."
Ook de Chileense krant Las Ultímas Noticias (LUN) past vraaggestuurde mediaproductie toe. In 2002 gooide de uitgever Augustine Edwards het roer om. Edwards liet een systeem installeren waarmee alle gegevens over het verkeer naar de artikelen op de website bij de redactie terecht kwamen. Al drie jaar lang wordt op basis van de kliks en de veranderingen in smaak en verlangens waar zij voor staan, de content van de papieren LUN-uitgave van de volgende dag opgemaakt. Als een bepaald artikel veel kliks krijgt, dan wordt dit verhaal gevolgd. Als een verhaal slechts een paar kliks oplevert wordt het verhaal gestopt.
Het systeem biedt een directe barometer van de publieke opinie, net als de kijkcijfers. Het heeft LUN zeker geen windeieren gelegd. Deze krant, ooit omschreven als een nietszeggende krant, is nu de meest gelezen en spraakmakende krant van Chili met de hoogste advertentie-inkomsten. Ondanks dit succes schrijft Waldman in zijn blog dat LUN te ver gaat. Waldman: "Over het algemeen ben ik een groot voorstander van het volgen van de statistieken van je website. Maar het gevaar bestaat dat de identiteit van je krant verloren gaat en je een tabloid-achtige krant krijgt."
De puurste vorm van vraaggestuurde mediagebruik is misschien wel het voorbeeld van Chris Allbritton die op zijn blog aan zijn lezers voorstelde naar Irak te gaan als zij voldoende geld zouden doneren. In maart 2003 werd de voormalig AP- and New York Daily News-journalist volgens Wired 'de eerste onafhankelijke oorlogscorrespondent van het web'. Allbritton haalde 14,500 dollar op bij 342 donoren door de simpele belofte dat hij van de oorlog een origineel en eerlijk verslag zou doen, vrij van commerciële druk, groepsbeïnvloeding en patriottische hype. Op 27 maart 2003 trok zijn site een topdrukte van 23.000 bezoekers. De journalist Spencer E. Ante meldde in Business Week dat Allbrittons bedrijfsmodel dat van de New York Times niet zal vervangen, maar wel een steeds krachtigere megafoon biedt voor de onbekende journalist.
Nieuwsagentschappen, zoals Reuters en Bloomberg beoordelen journalisten met eigen criteria als snelheid en betrouwbaarheid en geven iedere journalist een kwaliteitsratio. Op deze wijze kunnen journalisten vergeleken en afgerekend worden op hun prestaties. Of zij daar de beoordeling van lezers, met onder meer aantallen kliks, aan toevoegen valt nog te bezien
Een andere kans voor de media is het gebruik van 'collaborative filtering': net als bij het aanbevelingssysteem van Amazon kan een mediagebruiker, afhankelijk van zijn interesses voor content in het verleden, aanbevelingen krijgen voor content waar mediagebruikers met een soortgelijk profiel interesse voor toonden. Op deze wijze kunnen mediagebruikers niet slechts content vinden waar ze op zoek naar zijn, via zoekmachines, maar ook content die ze waarschijnlijk goed vinden.
Mediagebruiker
De journalistiek heeft niet langer te maken met een passieve mediaconsument, maar met een actieve mediagebruiker. Dit schept nieuwe eisen voor de journalistiek om hen goed te kunnen bedienen. Mediagebruikers verwachten namelijk niet alleen een interactief medium, maar ook content die zij onmiddellijk en voor altijd kunnen gebruiken.
Nieuwe technologieën
Maar terwijl de traditionele media zich bezighouden met geld verdienen en het beschermen van het auteursrecht, lijken zij geen rekening te houden met de behoeften van de mediagebruiker. Nieuwe technologieën, zoals firewalls en DRM die worden ingezet om het gebruik van artikelen te beperken, bemoeilijken of maken tegelijkertijd de conversatie met lezers onmogelijk. Bovendien is de onmiddellijkheid in het geding omdat er eerst geregistreerd of betaald moet worden voor artikelen. Ook permalinks, die als ondersteuning van de conversatie kunnen dienen, ontbreken vaak, waardoor artikelen niet meer te gebruiken zijn.
Aangezien sites met geregistreerde en betaalde toegang niet voldoen aan de behoeften van de mediagebruiker, zal dit wellicht een vraag naar en aanbod van vrij-toegankelijke sites creëren. Om lezers toch naar afgeschermde content te lokken en hen te overtuigen van de relevantie van de afgeschermde content zullen goede intro's steeds belangrijker worden.
De nieuwe technologieën kunnen ook journalisten in hun werk belemmeren. Als gelinkt wordt naar afgeschermde content gaat dit ten koste van de autoriteit van de journalist. Daarnaast zorgt het voor minder relevant commentaar van mediagebruikers die de journalist kan meewegen in zijn eigen artikel. Ook kan DRM journalisten verhinderen om uit documenten te citeren. Verder kunnen klokkenluiders makkelijker geïdentificeerd worden, waardoor zij minder geneigd zullen zijn om naar de pers te stappen. Desondanks worden de voordelen van DRM, zoals het individuele rechtenbeheer en het monitoren van gebruikers, groter geacht dan de nadelen
Geld verdienen
Steeds meer mediagebruikers produceren zelf content en kunnen hiermee een bedreiging vormen voor de journalistiek. Dit wordt nog eens versterkt doordat het steeds makkelijker wordt om zonder intermediair geld te verdienen. Met name affiliate programma's, donaties en sponsoring zijn populair. Het blijkt dat zelfs sponsoring door het bedrijfsleven de onafhankelijkheid niet hoeft aan te tasten.
Participatieve journalistiek
De journalistiek zou kunnen profiteren van mediagebruikers doordat zij waarde toevoegen aan de verslaggeving door bij te dragen aan de discussie. Bij veel traditionele media echter bestaat er koudwatervrees om gebruik te maken van participatieve journalistiek. Een aantal publicaties, zoals The Greensboro News & Record heeft met succes een blogcultuur gecreëerd op de krant. Door alle reacties op artikelen en redactionele stukken online te zetten kan de band met de lezer versterkt worden. Uitgevers kunnen aanbevelingssystemen, die op basis van colloboratieve filteringstechnologie werken, inzetten om mediagebruikers op de hoogte te stellen van content waarin ze waarschijnlijk ook geïnteresseerd zijn. Een voorbeeld van cross-selling, waardoor de omzet kan stijgen.
Vraaggestuurde mediaproductie
Ook vraaggestuurde mediaproductie kan winstgevend zijn, zoals bij de Chileense krant Las Ultímas Noticias. De vraag is: hoe ver dit moet worden doorgevoerd? Het gevaar is te veranderen in een tabloidachtige krant. Er zal een balans gevonden moeten worden tussen de vraag van de lezer en de identiteit van de krant. Als de traditionele media niet de kansen pakken die geboden worden door de nieuwe technologieën, zullen mensen uit de wereld van de technologie zelf hiervan gebruik maken. Denk aan Dan Gillmor, wiens grassroot-project gefinancierd wordt door technologen.