Samenvatting:
De affaire-Brusselmans wordt hieronder in detail uit de doeken gedaan, juridisch en inhoudelijk, inclusief commentaren van columnisten met steun aan de reactie van Arnon Grunberg en/of aan de Humo-hoofdredactie. Vervolgens stap ik over naar (de biografie van) Theo van Gogh die eerst Joden zoals Leon de Winter en vervolgens de Islam intens kwetsend op de korrel nam. In hoeverre was hij antisemiet en/of dom en vervelend? Tenslotte volgt een uiteenzetting over antisemitisme, met definities, Amerikaanse wetgeving en debat en uitingen van/over Leon de Winter, Jessica Durlacher en de familie Moszkowicz.
Een harde conclusie ontbreekt, hooguit een pleidooi om te onderscheiden van wat je mag en wat je kunt zeggen onder de noemer ‘vrijheid van meningsuiting’. Voor elke uiting, zender en ontvanger en context verschillen de grenzen. Kwesties als deze lenen zich dus beter voor het open debat met erkenning van verschillende standpunten en uitkomsten dan voor rechtszaken. Wellicht kinderlijk uitgedrukt, maar zijn Brusselmans en Van Gogh niet 'gewoon' dom/stom?
(Met het publiceren van artikelen uit De Standaard en Humo schend ik de nodige rechten, maar hoop dat betrokkenen inzien dat dit voor de geschiedschrijving belangrijk is.)
Van Ranst en ‘Gazacaust’
Net was ik begonnen aan een artikel over de biografie van Theo van Gogh en zijn intens kwetsen van Joden, onder wie Leon de Winter, kwam het nieuws van de antisemitische column van Herman Brusselmans in Humo.
Nauwelijks aandacht kreeg de gelijktijdige bonje over bekend viroloog Marc van Ranst op X vanwege zijn term ‘Gazacaust’ waarmee hij de bombardementen op Gaza vergelijkt met de Holocaust. Natasha Gerson wees hem op antisemitisme, Van Ranst blokkeerde haar prompt; weer twee verliezers. ‘Gazacaust’ muntte van Ranst notabene al in 2014 bij de VRT.
“Marc Van Ranst is een klootzak van het zuiverste water”, schreef Herman Brusselmans, maar niet vanwege dit antisemitisme. Brusselmans kwetst graag in zijn columns in Humo, het enige in Nederland goed gelezen Belgische opinieblad, door zogenoemd ‘weldenkende’ kringen. Humo kwam in een internationale mediastorm door publicatie van een column van Herman Brusselmans op 4 augustus 2024. (Hier een kopie) Hij uit woede over Gaza als volgt:
“Ik zie een beeld van een huilend en schreeuwend Palestijns jongetje dat helemaal buiten zinnen om z’n onder het puin liggende moeder roept, en ik beeld me in dat dat jongetje m’n eigen zoontje Roman is, en de moeder m’n eigen vriendin Lena, en ik word zo woedend dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen.
Je moet er natuurlijk altijd bij denken: niet iedere Jood is een moorddadige rotzak, en om die gedachte vorm te geven maak ik me een voorstelling van een bejaarde Joodse man die door mijn eigen straat schuifelt, gekleed in een afgewassen hemd, een nepkatoenen broek en oude sandalen, en ik heb medelijden met hem en krijg bijna tranen in de ogen, maar even daarna wens ik hem naar de hel, en ja, dat is een stemmingswisseling.”
De zinsnede dat Brusselmans “iedere Jood die hij tegenkomt een puntig mes los door de keel wil rammen” gaat de wereld over, gevolgd door diepe verontwaardiging en aangiftes door internationale Joodse organisaties en onderzoek van de Vlaamse Justitie. De Humo-hoofdredactie krijgt bedreigingen.
Arnon Grunberg weg
Adjunct-hoofdredacteur Matthias Vanderaspoilden van Humo verdedigt de column als “satire” en stelt: “Ik begrijp dat mensen die Humo of de stijl van Herman Brusselmans onvoldoende kennen en zonder context met dit citaat geconfronteerd worden, schrikken.”
De Joodse auteur Arnon Grunberg reageert op maandag 12 augustus 2024 in De Standaard, dat de column de satire ver voorbij is: “Harry Mulisch liet jaren geleden in Het ironische van de ironie al zien dat sommige ironie, en dat geldt ook voor sommige satire, alleen dient om de ironicus te ontzien.”
Hij noemt de uiting revisionistisch, en Gaza “een schaamlapje” en trekt een parallel met een SA-lied uit de jaren 30: “Als het Jodenbloed van het mes spat, wordt alles nog beter”. Het (fileer)mes van Grunberg treft Vanderaspoilden. (Hier een kopie, niet zijn beste verhaal)
Vanderaspoilden daarop in De Standaard: “Ik zie wel dat hij het heel persoonlijk neemt, en dat hij ook op de man speelt.” Dat is gezien als verwijt, maar het is een feitelijk juiste constatering van de adjunct-hoofdredacteur van Humo. Dat Grunberg de uiting van Brusselmans persoonlijk opvat, zou geen verbazing moeten wekken voor wie tenminste de moeite nam om Moedervlekken en Bij ons in Auschwitz te lezen.
Grunberg stapt na 25 jaar op als columnist van Humo, met een ontslagbrief in De Standaard, - in tegenstelling tot het stuk een dag eerder – briljant zoals we hem kennen. (Hier een kopie) Verontwaardiging is nog de drijfveer. “Er is een ondergrens, ik had niet gedacht dat ik dit ooit zou opschrijven, en die is bereikt.” Zoals velen identificeert Grunberg zich, naar het lijkt, meer met zijn afkomst naarmate hij ouder wordt.
De Humo-hoofdredactie verwijderde de gewraakte column online, maar staat achter Brusselmans: “Het is zonder twijfel niet de meest briljante passage uit het rijke oeuvre van Herman Brusselmans, en al evenmin de meest verstandige of verfijnde. En helaas bevat ze een zinsnede, zo is intussen gebleken, die heel makkelijk uit de context getrokken en verkeerd begrepen kan worden. Dat laatste hadden we ter redactie niet zo goed ingeschat…Het is natuurlijk makkelijker schreeuwen, polariseren en veroordelen zonder context.” (Zie hier het hele commentaar.)
Naar ik begrijp hebben Grunberg en Humo elkaar kort na die ontslagbrief gehoord en zijn om de tafel gaan zitten. “Agree to disagree”, in een affaire die louter verliezers oplevert en nog een naar juridisch vervolg kan krijgen.
Pro-Brusselmans
Columnist Heleen Debruyne noemt de column in de Standaard slecht en “heel ongenuanceerd, grof en contraproductief”. Echter, ze kritiseert Grunberg omdat hij louter nu beledigd is vanwege de eigen Joodse identiteit:
“Wel vind ik het opmerkelijk dat Grunberg dit moment kiest om een debat te openen over de grenzen van de satire in het oeuvre van Brusselmans. Terwijl Brusselmans daar al net zo lang tegen aanschurkt als Grunberg voor Humo schrijft. Hij heeft een heel palet aan vrouwonvriendelijke en seksistische satire de wereld in gestuurd… Misschien is Grunberg daar, omdat deze column aan zijn eigen thematiek raakt, pas voor het eerst over beginnen nadenken?”
In Humo, over Brusselmans, schrijft Debruyne: “Wie zijn oeuvre erop naslaat, moet vaststellen dat er geen antisemitisch wereldbeeld uit spreekt, alleen een compulsieve neiging tot schenenschopperij. In zijn poëtica bestaat nuance niet, voor niemand.”
In Trouw verdedigt Jamal Ouariachi Brusselmans: “Wat gebeurt hier? Dat Palestijnse jongetje, in wie Brusselmans zich probeert te verplaatsen, is binnen één seconde vergeten. Wat onthouden blijft, is ‘dat ik iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel wil rammen’.
Dat jongetje, moet u weten, bestaat echt. Er zijn heel veel van dat soort jongetjes. Duizenden. De Jood die van Brusselmans een mes in zijn keel krijgt bestaat níét echt. En blijft hopelijk hypothethisch. De Humo-lezer die een column van Brusselmans leest en denkt: kom, nu voel ik me volkomen gelegitimeerd om iedere Jood die ik tegenkom een puntig mes los door de keel te rammen – die bestaat evenmin.”
Contra-Brusselmans
Dit brengt Trouw-hoofdredacteuren Wendelmoet Boersema en Karel Smouter in verlegenheid. Ze uiten “bijna plaatsvervangend buikpijn” voor het dilemma van de Humo-hoofdredactie, maar vinden dat de gewraakte zin “niet anders te lezen valt dan als antisemitische geweldsfantasie, waarvan het volstrekt begrijpelijk is dat deze Joden wereldwijd dwars door de ziel snijdt”.
Columnisten van Humo vallen hun hoofdredactie af. Herr Seele in Nieuwsblad: “Het was geen goede beslissing om Humo in de rekken te laten en het op te nemen voor Brusselmans. Grunberg is een geweldige polemist, zijn stuk was heel goed. Dat hij niet meer in Humo wil staan op die manier, kan ik wel volgen.”
Dichter Delphine Lecompte vindt Brusselmans boosaardig noch een antisemiet en houdt van zijn stijl. “Maar door alle Joodse mensen over een kam te scheren en zo’n gewelddadige taal te gebruiken, heeft hij een grens overschreden.”
Cartoonist Kamagurka: “Netanyahu is bezig met een genocide, maar alle Joden daarvoor verantwoordelijk houden, is hetzelfde als zeggen dat alle Vlamingen dronkaards zijn omdat ze veel bier drinken. Dit soort grove veralgemeningen zijn altijd fout.”
(Idem dito schrijft een lezer van Humo: “Katholieken zijn toch ook niet verantwoordelijk voor de schandalen binnen de rooms-katholieke kerk.” Gepubliceerde ingezonden brieven in Humo zijn afwisselend steunbetuigingen en veroordelingen.")
Stephan Sanders duidt in NRC helder de gebezigde taal: “Het is niet alleen antisemitisch, al is het dat ook: het is vooral anti-taal, het is fysiek, het gaat de grens over van woord naar handeling, het is taal die meer om mes en keel draait dan iets anders. Het is opruiend, en kan zo dienen als een korte handleiding voor elke aanslagpleger.”
Ik vond een citaat van Brusselmans in Nieuwe Revu uit 2020 dat ineens belangrijk is voor de beoordeling. Het duidt op nijd, daar kom ik op terug met Van Gogh en Leon de Winter: “Sinds hij een grote naam werd in de Nederlandse literatuur, ben ik hem gaan gebruiken als pispaal. Hij is Joods en klein, dat zijn kenmerken die je goed kan gebruiken om eens tegenaan te schoppen. Maar hij heeft een oeuvre waar ik respect voor heb.”
Niet weglopen?
In een vraaggesprek voor Trouw vertelde me de grote Hongaars-Joodse schrijver Györge Konrád (helaas geen Nobelprijswinnaar) over antisemitisme: “"Hun probleem, niet het mijne...Als ze dom willen zijn, die vrijheid hebben ze...Niets dwingt me om m'n gedachten en daden aan te passen aan hun domheid.”
In dit licht bezien vind ik het vertrek van Grunberg, hoewel persoonlijk volkomen gerechtvaardigd, te betreuren. Grunberg heeft zijn ironische pen als wapen, bijvoorbeeld de Joodse Messias toont wat dit vermag. Hij had Brusselmans en Humo in het blad zelf – impliciet - tot doelwit kunnen nemen, zoals in die rake afscheidsbrief. Tot ze smekend op de knieën vergiffenis zouden vragen.
Brusselmans reageert op de aanvallen op hem in zijn volgende column voor Humo, gloedvol maar meer vanuit zelfmedelijden dan met enige spijt over het gewraakte zinsdeel. Die column staat hier in kopie. Iedereen kan nu deze historische kwestie goed volgen met de bronnen erbij.
Juridische marges
Hier volgt een pittig stukje over de juridische afwegingen, daarna gaan we verder met de ruzies van Theo van Gogh die ook een jarenlang voortslepende rechtszaak met vervolging op beschuldiging van antisemitisme.
Justitie toetst de uiting aan de Belgische antiracismewetgeving, met onder meer strafbaarstelling van het “aanzetten tot of publiciteit geven aan zijn voornemen tot discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, een groep, een gemeenschap of de leden ervan wegens een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming”.
Op Apache schrijft Stephan van den Broeck: “…men verwart het uiten van haat met het aanzetten tot haat. Als ik beweer dat ik lever op mijn bord haat, pleit ik niet voor het afschaffen van alle gerechten met lever, ik wil ze alleen niet nuttigen…de haatboodschap is duidelijk gelinkt aan specifiek gedrag en niet aan het Joodzijn”.
Met deze uitleg ben ik het niet eens. Wettelijk gaat het behalve om het aanzetten tot haat (ook) om “publiciteit geven aan zijn voornemen tot…haat of geweld jegens een … gemeenschap… wegens een ras”. Veroordeling is mogelijk, vrijspraak ook als de rechter de context van het kwetsen billijkt als persoonlijke fantasie.
Anders dan, pakweg, Abdelkader in Molenbeek die dreigende taal uitslaat op Facebook, genieten columnisten immers bescherming met hun beroep op ‘satire’. De Belgische jurisprudentie aangaande vrijheid voor columnisten is me onbekend, de Nederlandse is zeer ruim. De Hoge Raad heeft in 2011 in een strafzaak over antisemitisme de column omschreven: die kan “provocerend en shockerend kan zijn.”
Maar “…gebruik van beledigende uitlatingen over een groep mensen wegens hun ras louter met het oog op … effectbejag ontneemt niet reeds daardoor het anders nodeloze karakter aan grievende uitlatingen.” Maar uiteindelijk geldt de context: “Een op zichzelf grievende uitlating kan zijn beledigende karakter verliezen door de context waarin die uitlatingen zijn gedaan.”
Dat laatste gaf de doorslag in deze zaak vanaf 2011. De Hoge Raad bevestigde het vonnis met vrijspraak van het gerechtshof Amsterdam. Echter de procureur-generaal van de Hoge Raad veroordeelde de vrijspraak in zijn advies. Deze kreeg bijval van hoogleraar Egbert Dommering, belangrijkste expert in vrije meningsuiting.
Hij stelt het dilemma van rechters met kwetsende columns: “Zij mogen geen waardeoordeel vellen over de artistieke kwaliteit, maar zijn moeten wel een juridisch waardeoordeel over de artistieke uiting geven.” Dit dilemma leidt tot persoonlijk gekleurde uitspraken. Rechtbank, hof en HR kwamen tot vrijspraak, de procureur-generaal niet.”
De gewraakte uiting van columnist – en ‘halfjood’ - Arnold Scheepmaker luidde: “Sinds de nazi-tijd is het niet echt cool om negatieve dingen te zeggen over joden, maar soms snap ik best hoe het in 1937 allemaal zo ver heeft kunnen komen.”
Zo bezien is de juridische weg niet de meest heilzame om een mogelijk haatzaaiende uiting van een erkend columnist aan te pakken. Ik kom daarop terug met Theo van Gogh.
Van Brusselmans naar Van Gogh.
In de eerdere, gewraakte column beschimpt Brusselmans een “klein, dik, kaal Joodje dat de onheilspellende naam Bibi Netanyahu draagt”. (Hij kent de even moordlustige Hamas-baas Yahya Sinwar wellicht niet eens.) Ook dit noemen sommigen antisemitisme. Echter, het is een persoonlijke belediging, niet van een groep, en noch een suggestie van geweld.
Tijd voor een overstap naar Theo van Gogh, die het kwetsen van Joden en moslims tot hobby maakte. Het vormt de kern van de uitstekende, onderhoudende biografie De bolle Gogh van Jaap Cohen.
Grootste doelwit was Leon de Winter (1954), evenals Van Gogh (1957) filmmaker. Hij begon hem in 1984 (dan 27 jaar oud, De Winter 30) op de korrel te nemen na een vraaggesprek met De Winter over Jodendom bij Sonja Barend op TV. In “Een messias zonder kruis (Enige aantekeningen bij Leon de Winter)”, een column in het eigen eenmalige blaadje Moviola vuurde Van Gogh volgens zijn biograaf een “mitrailleurvuur” af op De Winter.
Die exploiteert volgens Van Gogh de oorlog en Holocaust als thema om eraan te verdienen, met een gretig publiek vanwege het Nederlandse schuldgevoel over de Jodenvervolging. Over het aanprijzen van film Bastille: “Omdat jij blatend over je ‘identiteit als privaat-besogne, eigenlijk reclame maakt met 6 miljoen doden...Je gebruikt de stank van de crematoria om je smakeloze product ‘Bastille’ van een luchtje te voorzien.”
Van Kooten en De Bie
Evelien Gans noemt in Gojse Nijd en Joods Narcisme de herhaaldelijk door van Gogh aangehaalde exploitatie an de oorlog voor geld van De Winter het stereotype antisemitisme van de “geldJood”. Biograaf Cohen vindt van niet: Van Gogh gebruikte dit soort aantijgingen van exploitatie van leed evenzeer bij niet-Joden zoals Monique van de Ven en Ronald Giphart. Idem dito, aldus Cohen, voor de seksuele perversiteiten (“copulerende gele sterren in de gaskamer”) waarmee hij ook niet-Joden kwetste. “Maar het belangrijkste motief moet toch de zucht naar aandacht zijn geweest”, aldus Cohen.
Wat wel speelde; afgunst vanwege het succes van De Winter met boeken en films, en subsidies die deze ontving (terwijl hij zelf adviseur was van het Filmfonds). Wat Gans eveneens helder beschreef. Daarop maakte Van Gogh zijn meest afschuwelijke belediging: “Ik vermoed dat mevrouw in vochtige dromen vaak een beurt krijgt van dokter Mengele, maar hoop haar zelf tot in lengte van jaren ook op mijn bescheiden wijze te blijven inspireren.”
De ‘leerschool’ voor Van Gogh was Vara-programma Hadimassa waarin de jonge Van Kooten en De Bie discutabele grappen maakten: “Weet u waarom negers het liefst witte chocolade eten? Anders vreten ze hun hand ook op…Weet u waarom er in de oorlog zoveel Joden zijn vergast? Omdat het gratis was!”
De context vormde ‘weerzinwekkende gesprekken’ om Nederlanders een spiegel voor te houden, maar dat hielp niet. Ze moesten van de Vara snel en uitgebreid excuses maken, maar die waren aan de 14-jarige Van Gogh niet besteed. (Van Kooten en De Bie noemen ‘voetbalstadion’ en ‘kroeg’ waarin zulke grappen gemeengoed zijn. Met welk programma horen we dat excuus tegenwoordig?)
Jarenlange rechtszaak
Van Gogh noemt De Winter bij Jan Lenferink op tv een “uitventer van andermans ellende…knoeier, zwendelaar en pooier”. In Vrij Nederland laakt vervolgens De Winter “de uiterst perverse, antisemitische manier van denken” van Van Gogh. Hij kreeg links (VN) en rechts (Telegraaf) bijval.
Van Gogh weer, aldus Cohen: “Pervers, ziek, gek, mensen mogen me van alles beschuldigen, maar niet dat ik antisemiet ben.” En: “Ik ben geen antisemiet en wat er in de oorlog met de joden is gebeurd vind ik verschrikkelijk. Israël is in mijn ogen echter de achterlijkste provincie van Amerika. Overigens ben ik van mening dat Israël moet blijven.”
Daarmee lijkt de kous af, maar Sonja Barend en Ronnie Naftaniël (Cidi) doen vanwege de Moviola-column aangifte van overtreding van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht over het “opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging”.
Het was gericht tegen ‘grappen’ in het stuk in Moviola als “Wat ruikt het hier naar caramel. Vandaag verbranden ze alleen suikerzieke joden”. Naftaniël zegt echter tegen Cohen dat hij Van Gogh niet beschouwt als rabiate antisemiet maar als provocateur die opzettelijk Joden beledigde. Dat vind ik een interessante uitspraak in het licht van de (recht)zaak-Brusselmans, mocht die er komen.
Van Gogh verklaart bij aanvang van de rechtszaak “de oorlog aan de Winter (dus niet aan het Joodse volk, mevrouw [Barend])” Vanaf april 1985 buigen 25 rechters in acht rechtbanken zich over de vraag of de column antisemitisch is, eindigend met strafbevestiging door de Hoge Raad: 1.000 gulden boete.
Van Gogh moet er letterlijk hard om huilen, tekent Cohen op uit de mond van (Joodse) vriend Max Pam. Echter, als hij vanwege diezelfde column als onderdeel van een bundel weer wordt aangeklaagd, gaat Van Gogh vrijuit. Hij beschouwt dit als uiteindelijke triomf.
‘Eeuwige antisemiet’
Cohen en Gans citeren de Joodse filmmaker Philo Bregstein die stelt dat antisemitisme gemeengoed werd, ook onder ‘weldenkende elite’: “Zelfspot en zelfkritiek maken het verschil tussen satire en schelden, tussen spel met antisemitische stereotypen en iets antisemitisch zeggen of schrijven.”
De Winter sluit aan met de mening dat Joden elkaar zoveel Jodenmoppen mogen vertellen als ze wensen, maar niet-Joden niet. Immers, die zouden het kwetsen als motivatie kunnen hebben.
Voor Van Gogh is dit een reden om er nog harder in te gaan. Cohen wisselt in de biografie de passages daarover steeds af met de ‘zachte kanten’ van Van Gogh; zoals in de relatie met Ischa Meijer, in een prachtig hoofdstuk met de titel ‘De eeuwige antisemiet’.
Die term dicht De Winter hem toe in een artikel in een NRC-artikel in 1992, en ‘de eeuwige antisemiet wordt overgenomen door Piet Grijs in een polemiek met Van Gogh. Cohen vindt het stuk van De Winter deels zwak. Van Gogh schrijft vervolgens in NRC een ingezonden brief met als kern: zijn schotschriften zijn altijd tegen individuen gericht. “Nergens heb ik ‘de joden’ of ‘het Joodse volksdeel aangevallen.”
Wel/geen Jodenhater?
In 2014 schreef Eva Rovers in De Groene De scherpe rand van ironie: “Van Gogh had vrij eenvoudig kunnen aantonen dat zijn stuk niet antisemitisch was, dat hij niet de Joodse gemeenschap aanviel (sterker, dat hij deze groep tegen De Winter in bescherming wilde nemen), maar alleen de persoon Leon de Winter. Die tactiek koos hij echter niet. Zijn inzet werd de vrijheid van meningsuiting; hij vond dat hij alles moest kunnen zeggen, hoe scherp zijn mening ook was, net zoals het anderen ook vrij stond om van alles over hem te beweren.”
Van Gogh heeft nooit over een fantasie met grof geweld jegens joden geschreven, zoals Brusselmans, wat niet betekent dat de laatste zal worden veroordeeld. Er zijn parallellen. Al in 1995 schreef Sylvain Ephimenco, zelf pleitbezorger van het vrije woord, over Van Gogh:
“De vraag gaat dus niet over wat hij is, maar wat hij doet, niet over wat hem werkelijk bezielt, maar wat hij feitelijk schrijft. En wat dat laatste betreft durf ik te zeggen dat Theo van Gogh door zijn daden veel erger is dan een antisemiet, eeuwig of tijdelijk…Juist de overtuiging van Van Gogh en zijn pleitbezorgers dat hij geen geboren jodenhater is, geeft hem in zijn ogen de vrijheid om zich van de meest walgelijke antisemitische instrumenten te bedienen.”
Van Gogh wist er raad mee: “'Die Sylvain toch! Bij De Krant op Zondag was het beste Theo voor en beste Theo na, want hij wou dat ik hem voor de televisie ging interviewen. Over z'n zeker niet autobiografische nieuwe boek, waarin een verlaten penopauzer verliefd wordt op een heroïnehoertje achter het Centraal Station. Maar dat boek vond ik helemaal niks, dus dat feest ging niet door. Zo'n schuimbekkende reactie begrijp ik best.”
Cohen, tenslotte, vindt Van Gogh geen antisemiet. In de biografie zegt hij dat niet expliciet, wel tegen Jeroen van der Kris van NRC: “Ik denk het niet. Als je kijkt naar zijn leven dan zie je dat de exploitatie van leed voor hem een groot thema is, niet alleen als het gaat over de Holocaust… Het is de rode draad in mijn boek: hij is altijd op zoek naar een reactie, naar contact. En als hij die dan krijgt, gaat hij er nog eens overheen.”
Stomvervelend en dom
Het is niet moeilijk om een parallel te trekken tussen Brusselmans en Van Gogh, ze sarren en kwetsen waar mogelijk en grenzeloos. Die aperte domheid is hun zwakte, met gewenning of zelfs verveling bij lezers tot gevolg. In de biografie laakt Cohen het onvermogen van Van Gogh om tijdig te stoppen met het belagen en sarren van personen. In het tot vervelens toe door blijven etteren was Van Gogh dom. Net als Brusselmans dom was om zijn gewelddadige fantasie met juist deze woorden aan het papier toe te vertrouwen.
Nog een parallel: net als Grunberg opzegt bij Humo deed De Winter dat bij de Krant op Zondag. Wie de hele columnistenoorlog van toen in samenvatting wil lezen kan terecht bij dit Volkskrant-artikel in krantenarchief Delpher, en uitgebreider met Ben Haveman in 1995.
Jaap Cohen is de zoon van Joodse Job Cohen, die ‘NSB’er’ werd genoemd door Van Gogh vanwege zijn mildheid jegens moslims. Wat hem niet weerhield van een legendarische toespraak op de avond van de moord op de Dam, 2 november 2004.
Kwetsen mag, maar hoeft niet. Mildheid hoeft niet, maar mag wel. Het nu volgende deel gaat over theorie van antisemitisme, minder smeuïg dan het voorgaande, maar voor het momenteel zo heftige debat mogelijk relevant.
Joodse identiteit en antisemitisme
Belediging van en haatuitingen jegens Joden als groep vallen in Amerika onder het First Amendment, de vrijheid van meningsuiting; al staat dit voortdurend ter discussie. Deze vrijheid werd hier lastig toen het internet vanaf 1994 de landsgrenzen voor uitingen slechtte. (Net als het noemen van hele namen van Nederlandse verdachten in buitenlandse media.)
De kwestie is actueel: recent accordeerde het Huis van Afgevaardigden met 320-91 stemmen de Antisemitism Awareness Act (AAA), bedoeld om Jodenhaat in Amerikaanse demonstraties tegen bombardementen op Gaza te kunnen aanpakken.
De Joodse afgevaardigde Josh Gottheimer diende hem in, Joodse partijgenoot Jerry Nadler stemde tegen: “Er is geen excuus voor onverdraagzaamheid, bedreigingen of geweld gericht tegen wie dan ook, waar dan ook, en het is noodzakelijk dat we de plaag van antisemitisme aanpakken…Uitspraken die alleen kritisch zijn over Israël vormen geen onwettige discriminatie."
Immers, de basis voor de wet vormt de definitie van het IHRA van antisemitisme en die kan kritiek op Israël en het zionisme. De AAA staat op gespannen voet met de vrijheid van meningsuiting, zo stelde burgerrechtenclub ACLU.
In New York Times vindt columnist Michelle Goldberg dat een wet gebaseerd op de IHRA-verklaring niet deugt. Zelfs de opsteller van de IHRA-verklaring bevestigt dit, zo wordt helder uitgelegd in the New Yorker. Het is even complex als gevoelig, blijkt ook uit de ruim 1.200 commentaren op de opinie van Goldberg.
Anti-antisemiet
Een grote sprong: in april 2024 schrijft Grunberg over antisemitisme in De Groene. “En wie de antisemiet opnieuw wil afbakenen zal noodgedwongen ook de Jood opnieuw moeten afbakenen…” Hij leunt op Jews Out of the Question: A Critique of Anti-Anti-Semitism van Elad Lapidot die stelt: “Antisemitisme is in dit discours in de eerste plaats een…vorm van kennis, zij het van negatieve aard. De fundamentele tekortkoming ervan is niet de "anti", dat wil zeggen de vijandigheid jegens Joden, maar de aanspraak op kennis van Joden, een kennis waarvan de houding van het antisemitisme beweert dat er geen echte relatie is met feitelijke Joden.”
Maar wat dan? Lapidot erkent het probleem: “Maar wanneer het anti-antisemitisme de aanspraak van het antisemitisme op kennis verwerpt, verwerpt het in feite de mogelijkheid van enige kennis van de Joden.”
‘Ras’ is weliswaar geen hard gegeven, vaak een sociale constructie die rassenhaat helpt. Echter, het tegendeel, ‘zelfidentificatie’, is geen oplossing volgens Grunberg vanwege ‘culturele toe-eigening’ van Jodendom en voedt bovendien de “leedverwerkingsindustrie”.
Grunberg zoekt, als gewoonlijk, de cynische grens: “Zoals gevangenissen opleidingsinstituten zijn voor criminelen, zo blijken holocausteducatie en holocaustmusea veelal opleidingsinstituten voor antisemieten te zijn… Intussen blijken de al te levende joden een probleem voor menig anti-antisemiet, voor de anti-dader die wel binair moet denken.”
Grootouders of moeder?
Waarop hij teruggrijpt op de definitie van de Nazi-bezetter (1940): “Jood is een ieder, die uit tenminste drie naar ras volJoodse grootouders stamt. 2. Als Jood wordt ook aangemerkt hij die uit twee volJoodse grootouders stamt en…”
Website Jonet over Joodse identiteit: “De identiteit van het Joodse volk wordt onder meer bepaald door geloof, traditie, leefregels en gewoontes, geschiedenis, verbondenheid met Israël en lotsverbondenheid.” Het woord ras wordt vermeden, ondanks de zin: “Het Jodendom wordt steeds opnieuw doorgegeven van moeder op dochter, ongeacht of de persoon gelovig is.”
Jessica Durlacher had een Joodse vader (G.L. Durlacher), als 17-jarige Auschwitz overleefd, waar zijn ouders werden vermoord, maar haar moeder is niet Joods. Ze wil erbij horen, als echtgenoot van Leon de Winter:
“Toen de kinderen klein waren, heb ik overwogen om uit te komen, zodat zij officieel Joods zouden zijn… Mijn vader is drie jaar gemarteld voor iets waar ik niet bij mag horen. Dat is een onrecht. Tegen wil en dank ben je Joods, maar dan mag je toch niet meespelen.”
Jonet formuleert dit ‘uitkomen’ als een ‘leerproces’ om toe te treden tot het Joodse volk voor mensen die niet aan de Halacha-voorwaarden voldoen.
Joden intelligenter?
De Winter citeert in een column in De Telegraaf van augustus 2015 A troublesome inheritance: genes, race and human history (2014) van Nicholas Wade, Brits ex-wetenschapsjournalist van The New York Times: “Wade gaat ook uitvoerig in op de hoge Joodse score bij IQ-testen (noot: dit geldt niet voor mij), en leidt die terug naar de middeleeuwen, toen Joden slimmer moesten zijn om te kunnen overleven. Hij wijst op stukken van het dna bij Europese Joden, die hersenactiviteit stimuleren.”
In een brief verzetten 140 wetenschappers zich tegen het boek. Het werd neergesabeld als speculatief en gevaarlijk: “Het resultaat is een zeer gebrekkig, misleidend en gevaarlijk boek.” Exit Wade.
De Winter: “Joden zijn er trots op dat bijna een kwart van alle Nobelprijswinnaars Joden zijn.” Van de wereldbevolking is 0,2 procent Joods. De Nobelprijs voor literatuur ging 16 keer naar Joden (13 procent, 38 procent van de Amerikaanse winnaars). De vraag naar het waarom behelst behalve dna ook opvoeding en sociale invloeden, als bij iedereen.
Bij de lijst van rijkste Joden schrijft Forbes Israël: “Een simpele blik op de top van de lijst is genoeg om te begrijpen hoeveel innovatie, initiatief, charisma en intelligentie de drijvende krachten zijn achter de namen.” Het Nederlandse Jonet distilleert uit de top-50 rijken elf Joodse namen.
Het vaststellen van succes is vol risico, pro en contra. De trots van de ene groep roept de afgunst van de ander op, overgaand in haat. Dat ondervond de familie Rothschild. Cidi verklaart het verschijnsel.
Vuijsje, Polak en Khader
Ik zag in Oost-Europa dubbele rassenhaat, met een dubbele moraal: antisemitisme – zoals jegens György Soros - omwille van maatschappelijk succes en onderlinge steun: en haat van Roma juist vanwege het tegendeel, vermeende onverschilligheid voor maatschappelijk succes en relatief veel detentie.
Waarom veroorzaken Joodse Nobelprijswinnaars trots? Waarom vermelden dat een prijswinnaar Joods is? Wat is er verkeerd aan niet-Joodse kleinkinderen van Moszkovicz? Het valt niet mee om groepsidentiteiten van binnen te negeren, noch om identiteiten van buitenaf niet te veroordelen.
Het gaat van ‘onschuldig vermaak’, zoals van Oranje versierde straten en de gouden medaille van Sifan Hassan (toe-eigening?) tot politiek gestutte xenofobie. Wij en zij. Voor de uitingen over messen in joden en ‘Gazacaust’: de regering-Netanyahu van oorlogsmisdaden betichten kan zonder de identiteit erbij te halen; idem dito om Leon de Winters verdediging van bombardementen op Gaza te kritiseren. Letterlijk en figuurlijk kost te hard rijden te veel slachtoffers en pijn.
Honderdduizend Russische jongens in lijkzakken is minder erg dan tien Oekraïense soldaten. We tellen de veertigduizend Palestijnen niet bij de tweeduizend Israëliërs op om de terreur/oorlogsmisdaden te veroordelen, maar velen zetten ze tegenover elkaar voor eigen gelijk. Zie verder een prachtig essay van Marja Vuijsje; of Chaja Polak en haar Brief in de nacht. De beelden en mening van Sakir Khader kun je onderschrijven zonder racisme.
En nog eens: wat mildheid en (echte) satire helpen veel. Moordenaar Mohammed Bouyeri kritiseerde vooral Joodse invloeden in de brief aan Hirsi Ali die hij achterliet op het lichaam van ‘de eeuwige antisemiet’ Van Gogh. Met wat wrange humor zou je dat als ‘ironie’ kunnen bestempelen.
Dit grondige verhaal vervalt in gemekker en moralisme, beter om er een punt te zetten, bij het zoveelste bericht over moord op gijzelaars en kinderen in Gaza…