Minister Dijkgraaf kwam in 2023 met het voorstel om het aandeel Nederlandstalig academisch onderwijs te vergroten ten opzichte van Engelstalig onderricht: bacheloropleidingen mogen maximaal een derde van de vakken in het Engels geven, dus er blijft ruimte om niet-Nederlandstalige docenten in te zetten. Bacheloropleidingen mogen geheel Engelstalig blijven indien ze de noodzaak daartoe aantonen. In de masteropleidingen komen geen beperkingen voor het Engels. Het gaat dus nadrukkelijk niet om het verplicht stellen van volledig Nederlandstalig onderwijs zonder enig vak in een andere taal.
De koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) vroeg Den Haag om een oplossing, terwijl ze het probleem mede zelf gecreëerd heeft met een groeiende aanbod van Engelstalige opleidingen. Ze zijn verleid met meer geld voor meer studenten, maar zitten zelf met de gebakken peren: uitpuilende collegezalen, overwerkte docenten, verschraald onderwijs, scriptiebegeleiding als lopendebandwerk, en colleges en tentamens in de avonduren. Bovendien kunnen universiteitssteden niet langer alle studenten huisvesten.
Engeltalig blijft
Toch is er veel verzet vanuit de academische wereld op het voorstel van de minister, en ook in de Tweede Kamer, vooral bij D66, zo blijkt uit het debat van deze week. De oppositie tegen een andere verhouding Nederlands/Engels neemt soms karikaturale trekken aan met de gevolgtrekking dat er een einde zou komen aan alle Engelstalig onderricht en literatuur. Dit is aantoonbaar onjuist, louter al omdat een deel van het docentenkorps het Nederlands onvoldoende machtig is. En zonder Engelstalige literatuur kan de Nederlandse wetenschap niet bestaan.
Een ander argument is dat de voertaal van de internationale wetenschap voornamelijk Engels is en studenten wegwijs moeten worden gemaakt in het Engelstalig discours voor hun vaak internationale baan. Volgens mij kan Engelstalig communiceren over het vakgebied in de masterfase afdoende worden geleerd, ook met een groter aandeel Nederlandstalig onderwijs. En merk nogmaals op dat ook in de bachelor ruimte is voor het geven van vakken in het Engels.
Daar staat wat mij betreft tegenover dat juist over het eigen vakgebied in goed Nederlands leren communiceren voor studenten noodzakelijk is vanwege de kennisoverdracht aan het Nederlandse bedrijfsleven en binnen de Nederlandse overheid. Toenemend academisch Engels taalgebruik vergroot de kloof tussen de wetenschap en de samenleving in het algemeen, met bijvoorbeeld afkalvend vertrouwen in de wetenschap onder burgers. Het is daarom flauw en onjuist om een pleidooi voor Nederlandstalige opleidingen af te doen als plat provincialisme zoals behalve Caroline de Gruyter een Nederlandse promovendus in Cambridge oppert..
Een derde, en volgens mij wel valide argument is dat een Engelstalige opleiding leidt tot een diverser studentenpopulatie, ofschoon de vraag is of dat argument telde bij de toename van Engelstalig aanbod. Het is niettemin een belangrijke positieve bijvangst: het confronteert Nederlandse studenten met een breder palet aan ziens- en denkwijzen en leert hun samenwerken met mensen met verschillende culturele achtergronden. Maar zou je dat niet op een andere manier kunnen bewerkstelligen?
Geen provincialisme maar inclusie
Met de beschuldiging van provincialisme wordt dit plan onderdeel van de ‘cultuuroorlog’ gemaakt, en dat is jammer. Mits goed uitgevoerd is het juist een mooi staaltje van inclusief denken, zij het richting een bevolkingsgroep waar men normaal gesproken niet aan denkt qua inclusiviteit: de grote groep Nederlanders die minder talig en internationaal georiënteerd is, de ‘somewheres’ volgens David Goodhart. Een groep die vaak al kritisch tegenover de wetenschap staat.
Een meer Engelstalige universiteit komt alsmaar verder af te staan van de Nederlandse samenleving. Het risico is dat de universiteit (weer) als een ivoren toren wordt gezien waar mensen letterlijk in een andere taal over zaken spreken die de samenleving in haar geheel aangaan.
Om het Nederlands ook in de toekomst te behouden als taal waarin wetenschap wordt bedreven en beschreven, moet op universitair niveau in het Nederlands worden onderwezen aan de wetenschappers van de toekomst. Om niet te spreken over het grote deel van de studenten die opgedane kennis in de collegebanken in hun toekomstige beroepen buiten de wetenschap gaan toepassen, voor het overgrote deel in Nederland.
Bovendien bedreigt de verengelsing van de universiteit de selectie van specifiek Nederlandse onderwerpen voor wetenschappelijke studie, en het Nederlandstalig publiceren. Dit kan nadelig uitpakken voor de Nederlandse overheid en samenleving die voor oplossing van nationale problemen afhankelijk is van wetenschappelijke inzichten. Bovendien is de overheid afhankelijk van Nederlandstalige adviseurs, die dus in goed, academisch onderbouwd Nederlands over deze inzichten moeten communiceren.
Tenslotte zie ik in mijn colleges dat Nederlandstalige studenten die het Engels niet goed machtig zijn minder vragen stellen, beperkter deelnemen aan debat, en Engelstalige literatuur als lastig ervaren. In dat perspectief is de door de Gruyter geconstateerde achteruitgang van het talenonderwijs op de middelbare scholen eerder een argument om voorzichtig te zijn met het gebruik van Engels op de universiteit.