Daarover verscheen een vraaggesprek met het duo in NRC afgelopen week. De noodzakelijke kritische noot komt vandaag in Netkwesties met commentaren in dit artikel van Sander Duivestein en Jeroen Verkroost en een apart artikel van Michiel Buitelaar; alle drie kenners van de markt waarin Van Dijck en Jacobs een bres willen slaan.
Eerst komen beide wetenschappers aan bod in een vraaggesprekje, met Van Dijck telefonisch afgenomen, bij Jacobs via mail.
Hoe gaat u te werk?
José van Dijck: ‘Bart Jacobs en ik zijn beiden onderzoekers, maar hij is informaticus en vooral een bouwer. Ik kom uit mediastudies en ben een geesteswetenschapper. Wij onderzoeken hoe publieke organisatie bepaalde platforms gebruiken en welke eisen zij zouden willen stellen aan alternatieve platforms. Ik wil graag een postdoc onderzoeker gaan inzetten die deze wensen en behoeften kan inventariseren en analyseren. Ons focusgebied is ‘Governing the digital society’ en op dit thema zet de Universiteit Utrecht postdoc onderzoekers uit verschillende disciplines in.’
Hoe bereikt u het publiek met een nieuw netwerk, en de exponentiële groei en schaalgrootte?
Van Dijck: ‘Dat is een hele belangrijke vraag. Maar het is absoluut niet ons voornemen om een alternatief netwerk van grote schaal bereiken. De inzet is vooral om, door te bouwen en ontwikkelen, inzicht te krijgen in wat wel en niet mogelijk is met sociale netwerken. Het netwerkeffect is heel belangrijk, maar als je niet voor ogen hebt om te gaan concurreren met de hele grote sociale netwerken als Facebook en WhatsApp, dan is dat het doel niet.’
Wat dan wel?
Van Dijck: ‘We willen onderzoeken wie we met welk type netwerk op welke manier kunnen bereiken. Dat is een veel relevanter vraag. Netwerken voor kleinere groepen kunnen het doel zijn. Wat we wel op de agenda zetten is interoperabiliteit en data-portabiliteit, bijvoorbeeld waarom kan tussen Signal, Telegram en WhatsApp geen berichtenverkeer uitgewisseld worden? Dit soort vragen stellen is ook nuttig met het oog op nieuwe wetgeving in Europa.’
Er staan in Brussel drie wetten op het vuur, DSA, DMA en DGA. Is daar nog invloed op uit te oefenen?
Van Dijck: ‘Ja, wij kijken vooral naar de Digital Services Act, om tot een scherpere vraagstukken voor wetgeving te komen. Je zou die interoperabiliteit bijvoorbeeld via wetgeving kunnen opleggen. Wij werken samen met mediastudies, informatici, bestuurskundigen en juristen, een heel interdisciplinair programma. We zijn heel erg gericht op sturingsvragen, bijvoorbeeld principles by design zoals privacy, maar ook andere principes van sturing in de technologie en/of wetgeving op te nemen.’
Europa kent al jaren projecten op dit terrein zoals Decode met De Waag in Amsterdam. Die leveren meestal niet veel op, je hoort er nooit meer van. Hoe gaan jullie het beter doen, zodat er meer beklijft?
Van Dijck: ‘Die twijfel aan projecten vind ik heel terecht, maar je moet iets stellen tegenover de invloed de van hele grote bedrijven op technologieontwikkeling. Als we in Europa willen komen tot nieuwe wetgeving dan kunnen technologieprojecten daar aan bijdragen. Het zou mooi zijn, en dat is ook een doel, dat grote techbedrijven naar de alternatieve mogelijkheden kijken die wij onderzoeken en die zelf gaan inbouwen. Zo hebben ze zich in het verleden moeten aanpassen aan de privacy-wetgeving GDPR en nu aan de eID-wetgeving Eidas. Dat zou ik een mooie uitkomst vinden. Met het aanbieden van alternatieve netwerken geef je speldenprikken en duwtjes in een bepaalde richting.’
Irma-propaganda?
Van Dijck sloot zich aan bij Jacobs voor een wetenschappelijk artikel met als conclusie dat de technologie Irma voor eID van Bart Jacobs zelf de oplossing is. Ook in het NRC-artikel wordt sterk ingezet op één technologie, Irma. Is dat in dit stadium van onderzoek wenselijk?
Van Dijck: ‘Het gaat niet zozeer om het inzetten van Irma, maar om principes die ten grondslag liggen aan Irma. In ons artikel formuleren we vier principes (open source, interoperabiliteit, attribuut-gebaseerd en decentraal aangestuurd). Het is niet zozeer dat het resultaat dan per se de Irma app moet zijn, integendeel. De principes worden verankerd in nieuwe Eidas-wetgeving, voor ID en authenticatie technologie. Iedereen kan bouwen op basis van die principes. Met Irma laat Bart zien dat het kan in de praktijk. Door te bouwen articuleer je de principes, die ook in andere technologie kan worden toegepast. Het moet het tegendeel zijn van het pushen van één technologie.’
Wat is de reden dat u Irma zozeer promoot? In hoeverre is dat wetenschappelijk objectief?
Bart Jacobs: ‘Ik promoot Irma omdat ik vind dat authenticatie attribuut-gebaseerd en decentraal georganiseerd moet worden, met open source en zonder winstoogmerk. Identiteit is geen handelswaar. Identiteit moet in de kern van onze digitale infrastructuur zitten, met open technologie, zoals de IP-protocollen van het internet.
Het internet is zo’n succes, juist omdat de basis open is en door iedereen gebruikt kan worden. Ook digitale identiteit moet tot die open infrastructuur horen. Het is een onderwerp van geopolitiek belang, dat Europa vanuit eigen waarden moet regelen, en niet aan de VS en China over moet laten. Als er andere systemen zijn die de waarden van Irma incorporeren zal ik die ook promoten. Irma wordt uitgerold door 2 stichtingen, zonder winstoogmerk, Privacy by Design en SIDN, waarbij ik onbezoldigd voorzitter van de eerste ben.
SIDN heeft nu een eigen Irma team dat de infrastructuur en software voor Irma onderhoudt en verder ontwikkelt. Wij aan de Radboud Universiteit werken vooral aan innovatieve uitbreidingen, zoals stemmen met Irma, of versleuteling met Irma. Een aardig voorbeeld van dat laatste is identity-based encryption voor versleutelde file transfer, zie cryptify.nl. Ook het nieuwe community netwerk zal van Irma gebruikmaken.’
Hoe zet u het project op?
Jacobs: ‘Ik ben nu vooral bezig met aannemen van nieuwe mensen aan de Radboud Universiteit. Dat is via eigen netwerken verlopen en deels intern geworven. Adverteren voor programmeurs met een universitair salaris heeft maar heel beperkt zin.’
En qua technologische inzet?
Jacobs: ‘Daarna wordt gekeken naar bestaande technologie en platforms waar we het beste op voort kunnen bouwen, zoals Matrix, Mastodon etc. Vervolgens wordt daar een digitale identiteit, gebaseerd op Irma, aan toegevoegd, zodat je gedifferentieerd per community kunt zien met wie je te maken hebt.’
Het initiatief van Van Dijck en Jacobs klinkt als "oude wijn in nieuwe zakken" en komt op mij over als "mosterd na de maaltijd". De plannen zijn bij voorbaat al oud nieuws en het experiment moet zelfs nog gestart worden. In 2018 deed programmamaker Arjen Lubach al een oproep om Facebook te verwijderen. Het had weinig resultaat. Klaarblijkelijk willen Boomers niet anders.
Veel interessanter vind ik het om te kijken naar de huidige platformen die jongeren (zoals Generatie Z en Generatie Alfa) dagelijks gebruiken. Zij zijn immers opgegroeid in een tijdperk waarin internet altijd bestaan heeft. Het is voor hen een tweede natuur. Hun online gedrag leert ons welke richting het (sociale) web de komende jaren inslaat.
Onderzoek van Squarespace leverde dit jaar een opvallende uitspraak op: ‘60 procent van Generatie Z en 62 procent van de millennials vinden dat hoe je jezelf online presenteert belangrijker is dan hoe je jezelf persoonlijk [IRL] presenteert.’
Het digitale wordt door hen hoger gewaardeerd dan het fysieke. Nep is meer waard dan echt. Snapchat dysmorfie is een van de symptomen van deze dematerialisatie van onze samenleving en economie. We gaan niet meer online om dingen te kopen, maar kopen online dingen.
Jongeren kopen in Fortnite met de ingame-munt V-bucks nieuwe dansjes (‘emotes’), pikhouwelen of parachutes. Binnen de omgeving van Minecraft schaffen ze met ‘Minecoins’ plattegronden, texturen of minigames aan. In de spelletjeswereld van Roblox betalen ze met ‘Robux’ voor gamepasses of virtuele mode zoals een digitale tas van Gucci die alleen in de gamewereld van Roblox gedragen kan worden.
Maar, geloof het of niet, de tas is duurder dan de aardse variant die wel overal mee naartoe genomen kan worden. In Animal Crossing kunnen spelers met ‘Klingels’ hypotheken afbetalen, hun eiland upgraden, nieuwe kleren en meubels kopen en nog veel meer. In 2020 besteedde het wereldwijde gamepubliek ongeveer 54 miljard dollar aan extra in-game content. In 2025 zal de marktwaarde van in-game aankopen naar verwachting meer dan 74,4 miljard dollar bedragen.
Hier zou in mijn ogen het onderzoek zich op moeten richten. Nu wordt het ‘internet van waarde’ gecreëerd, waarbij het overdragen van waarde net zo frictieloos verloopt als het versturen van een email. Overal zien we nu dankzij crypto-technologie bottom-up, decentrale initiatieven ontstaan, waarbij waarde niet langer in handen van Big Tech bedrijven terecht komt, maar terugvloeit in de handen van de makers en de gebruikers van deze netwerken.
Op deze manier gaan we naar een toekomst toe waarin iemands identiteit en persoonlijk data niet langer eigendom is van bedrijven zoals Facebook, LinkedIn, Instagram en Twitter, maar terugkeert in de handen van het individu.
In de toekomst ontsluit iedereen zijn digitale (pseudo)identiteit(en) met behulp van zijn eigen crypto-wallet. Je digitale eigendommen laten zien wie je bent en tot welke groepen je behoort. Denk hierbij aan Bored Apes Yacht Club, Axie Infinity of aan het Chinese Soul. Het zijn nieuwe vormen van sociale netwerken waarbinnen volop wordt geëxperimenteerd.
Dit idee van een internet van waarde, van een Web 3.0, van een zogeheten Metaverse, mag uiteindelijk een utopie blijken te zijn, maar het klinkt mij vele malen beter in de oren dan nu publiek geld in onderzoek naar oude dystopische overblijfselen te pompen.
Hoogleraren Bart Jacobs en José van Dijck pionieren met ethische alternatieven voor Big Tech. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), waaraan ik als expert een bescheiden bijdrage lever, bekroonde het werk van Van Dijck met de Spinozapremie en dat van Jacobs met de Stevinpremie. Beide leveren een bedrag van 2,5 miljoen euro op, genoeg om samen een nieuw sociaal netwerk te beginnen.
Is dat nuttig? Ja, want we kunnen best een tegenhanger gebruiken die ethisch anders in elkaar zit dan de netwerken in Amerikaanse en Chinese handen. Want samen met de technologie komen ook de mores mee van deze landen, en die bepalen in toenemende mate ook onze vrijheid van expressie op het internet. Niet alleen nuttig, maar eigenlijk zelfs hard nodig, dus.
Is het haalbaar? Technisch zeker wel. De échte kunst is om er genoeg gebruikers op te krijgen. De waarde van een netwerk wordt nou eenmaal bepaald door het aantal aangesloten - en actieve - nodes (vrij naar de Wet van Metcalfe). Ik ben lid van zeker 10 sociale netwerken die prima werken maar waar nooit iets gebeurt (Hallo Ello, Follow, Okuna). Ook een originele insteek alleen is niet genoeg, zo blijkt bij Quodari, waarvan de oprichters stellen: ‘We zullen het van mondreclame moeten hebben; ons product moet op een gegeven moment viraal gaan.’
Met dit soort quotes kom je er dus niet. Er is meer nodig om niet de zoveelste lege huls te worden. Nou beweer ik niet dat er maar marketingcampagnes ingekocht moet worden, maar de techneut Jacobs en de ethicus van Dijck moeten wel iets anders gaan doen dan waar ze goed in zijn en hun prijzen mee gewonnen hebben. En dat is natuurlijk wel lastig.
In feite hebben ze een derde partner nodig; iemand die heel goed begrijpt hoe media en marketing werkt en die mensen voldoende in beweging kan zetten om het zo noodzakelijke netwerkeffect op gang te brengen. (Uit de nieuwsbrief van Jeroen Verkroost)
Laten we Irma, voor inloggen met "atribute based credentials" niet verwarren met social networks. Ik ben het verder van harte met Michiel Buitelaar eens dat het netwerk effect bepalend is en dat concurreren met Metcalfe ondoenlijk is.
Zoals Buitelaar ook aangeeft rond interconnectie en interoperabiliteit bij telecom, is regelgeving en afdwingen daarvan noodzakelijk. Het is dan ook interessant om te zien hoe de Europese Commissie op het gebied van e-identities ("inloggen en zo") initiatieven neemt:
Misschien dat de wetenschappers hun verworven prijzengeld kunnen besteden aan het Europees werkend krijgen van Irma, interoperabel met de diensten van overheden en BigTech. Lijkt me nuttiger en kansrijker dan een Facebook of Twitter kloon.
Laat ik beginnen met het uiten van veel respect voor de wetenschappelijke oorsprong van ons Internet. Veel mensen beseffen niet dat de wetenschappelijke wereld (samen met de militaire) aan de wieg stond van ‘het Internet’. Zonder wetenschappers bestond het Internet niet eens. Dus wanneer een aantal wetenschappers wil nadenken over een nog te bouwen netwerk om te experimenteren met publieke in plaats van commerciële waarden in de digitale ruimte, dan juich ik dat toe.
Zelf werd ik begin jaren 90 verliefd op het Internet, toen het nog geen commercieel festivalterrein was. We waren hippies die de wereld wilden veranderen. Nu wordt het commerciële circus elke dag groter, alsof we het hebben over het ontbossen van onze planeet. En vergeet niet, het Internet is nooit bedacht om er een commercieel circus van te maken.
Respect dus voor het startpunt van het wetenschappelijke duo. Maar tegelijkertijd klinken hun plannen ook wel een tikje naïef. En waarom wil je bijvoorbeeld een compleet nieuw netwerk bouwen? Er zijn inmiddels heel veel niet commerciële open source alternatieven voor de Facebooks van deze wereld die als basis kunnen dienen. Waarom een compleet nieuwe kathedraal bouwen, waarmee je het gaat opnemen tegen de enorme kathedraal van Facebook?
Misschien ligt de oplossing ook wel in een compleet andere hoek en moet je het zoeken in een nieuw soort browser of wellicht iets compleet anders. Ik hoop dan ook dat Jacobs en van Dijck zo snel mogelijk de groep die hierover moet nadenken, groter maken. Je hebt "Hackers' nodig die het van een compleet andere kant aanvliegen, om juist te voorkomen dat je een nieuwe kathedraal gaat bouwen. Er moeten slimmere manieren zijn, dan een nieuw netwerk.
Want met een nieuw netwerk val je Facebook en Tiktok aan in een arena, die ze beschouwen als door en door bekend terrein. En je hebt ook mensen nodig, die weten hoe je de Facebook's en de TikTok's van deze wereld commercieel moet raken. Want ook een publiek netwerk heeft gebruikers nodig, je moet mensen verleiden naar de andere kant.
Je hebt daarom mensen nodig die weten waar Abraham de commerciële mosterd haalt. Je moet het immers opnemen tegen de sluwe en geslepen jongens en meisjes uit die commerciële wereld, die al klaar staan om jouw Publieke Kathedraal in de brand te steken.
Kortom, mooi dat ze hier mee aan de slag gaan, maar dat moet wel op onconventionele wijze. Om de woorden van Olie B Bommel te gebruiken: "Tom Poes verzin een list". Want anders zal het weinig kans hebben.