De openbaarmakingen omtrent de Israëlische spionagesoftware Pegasus zijn ongeveer van dezelfde orde als de onthullingen van Edward Snowden over de NSA. Ook toen werd onder de noemer ‘terrorismebestrijding’ een groot deel van de onschuldige bevolking afgeluisterd. Het Pegasus-schandaal gaat nog een stap verder. Waar de producent, NSO Group, spreekt over de afnemers van de software als ‘geautoriseerde regeringen’ en de beoogde doelwitten als ‘criminelen of terrorismeverdachten’, maken tal van landen waar mensenrechten worden geschonden gebruik van de software voor het bespioneren van honderden journalisten en actievoerders.
Blind en naïef
Maar hier past direct een kanttekening: de ontsteltenis is vooral groot in het Westen. Is dat omdat we hier de mensenrechten en persvrijheid meer waarderen dan elders? Dat zou kunnen, ja. Toch zijn het vooral onze blindheid en naïviteit die zich hier tonen. Vraagt u hier de gemiddelde burger of digitale surveillancetechnieken zoals gezichtsherkenningscamera’s en een sociaal puntensysteem werkelijkheid kunnen worden, dan wordt er vaak automatisch al hoofdschuddend met een veroordelende vinger naar China of Rusland gewezen – nee, zoiets zou hier, in het vrije Westen, nóóit gebeuren.
De realiteit is anders. Bij onze ooster- en westerburen, bijvoorbeeld, zien we een groeiende belangstelling voor geavanceerde toezichttechnieken en sociale disciplinering. In Duitsland speelt het ministerie van Onderwijs en Onderzoek met het idee voor een sociaal puntensysteem als ‘denkbaar scenario’ voor 2030, met instemming van een flink deel van de bevolking. En in Londen gebruikt men al jaren gezichtsherkenning om de straten te surveilleren.
Het is zoals Mustapha Mond, de gewiekste wereldleider in Aldous Huxley’s dystopische roman Brave New World, ons voorhoudt: ‘One can’t have something for nothing.’ Geluk en een ‘veiliger’samenleving hebben een prijs. En die prijs is transparantie.
Vrijwillig afgestane data
Pegasus legt dus zowel onze naïviteit als de logica achter de publieke transparantiebeweging bloot. We zijn naïef om niet te erkennen dat maximale transparantie van burgers de stoute droom van elke overheid is, óók in het Westen. Daarnaast toont het Pegasus-schandaal hoezeer het verwezenlijken van die droom gestoeld is op een veiligheidslogica. Gevaar of angst voor gevaar legitimeert surveillance.
Dat leert ook de geschiedenis; tijdens een uitzonderingstoestand neemt de ruimte voor het invoeren van uitzonderlijke middelen en bevoegdheden razendsnel toe. Noem het ‘terrorisme’ of een ‘pandemie’, als de veiligheid van de burger in het geding komt, is de uitkomst hetzelfde: méér transparantie. Ook in de coronabestrijding is die logica dominant en is transparantie verheven tot kernspreuk: ‘Digitale middelen kunnen helpen bij de bestrijding van het coronavirus’, meldt de Rijksoverheid, en dus zijn er apps ontwikkeld om het virus (ons) te tracken, en worden digitale test- en vaccinatiebewijzen de conditio sine qua non voor de ‘open’ samenleving.
De Pegasus-onthullingen tonen ons echter dat het ideaal van transparante veiligheid ook een groot gevaar in zich draagt. Willen we ons weerbaar maken tegen Pegasus en openbare vormen van publieke transparantiedwang, zullen we toch eerst onze private transparantiedriften moeten zien te beteugelen.
Want uiteindelijk zijn wij het zelf die de transparantierevolutie drijven: winstbeluste private ondernemingen verzamelen massaal vrijwillig afgestane data. Neem de sociale media: In ruil voor op maat gemaakte reclames leveren wij onze dure data gratis aan techmonopolisten, die met hun informatievoorsprong en datarijkdom de publieke macht van de democratie ontstijgen en deze vervolgens, als meesters voor een klasje bleue schoolkinderen, de les lezen – zie de verhoren van enkele techcapo’s in het Amerikaans en Europees parlement.
Onderlinge surveillance
Dat de transparantierevolutie ondertussen op steeds minder weerstand stuit bij consumenten/burgers, is niet verwonderlijk. In de transparante samenleving waar het surveillancekapitalisme floreert zijn wij verworden tot object én subject van het digitale toezicht. Het toezicht bevindt zich nu vooral tussen consumenten onderling. Het is niet zozeer de staat, het zijn alle andere deelnemers aan de digitale wereld om ons heen, de transparante samenleving in bredere zin, die de surveillancetaak op zich nemen. In de panoptische surveillancemaatschappij zijn wij zowel gevangene als opzichter.
Dit heeft tot gevolg dat transparantie een harde maatschappelijke eis wordt. Een kamer huren, ergens solliciteren, een opiniestuk insturen naar de krant; zonder digitale zichtbaarheid ben je bij voorbaat kansloos. In de transparante samenleving wekt onzichtbaarheid argwaan en wantrouwen; wie niet zichtbaar is, heeft iets te verbergen, dus deugt niet. In de meest extreme vorm kan het leiden tot een soort existentiële onzekerheid: besta jij wel?
Pegasus toont aan dat het noodzakelijk is om tegen het digitaal toezicht van de transparante samenleving in het geweer te komen. Maar als we de publieke transparantiedwang willen bestrijden, hebben we eerst en vooral onze private transparantiedriften te beteugelen. We moeten af van onze naïviteit, onze eigen rol erkennen, en beseffen dat iedere vorm van verzet een zeker mate van zelfopoffering vereist; het vereist dat we kritisch zijn, niet kiezen voor de weg van de minste weerstand, niet de one-click quick fix en het gemak van de onmiddellijke voldoening die de digitale wereld biedt.
Willen we het digitaal toezicht effectief bestrijden, willen we ons beschermen tegen de gevaren van transparante veiligheid, dan zullen we ons digitaal minder moeten profileren, en het aandurven om individueel en collectief onzichtbaar te zijn.
*) Ursus Eijkelenberg is promovendus rechtssociologie aan de Universiteit van Manchester. Een versie van dit artikel verscheen ook in NRC Handelsblad van 29 juli 2021